10. Teresa van Avila: Solo Dios basta

 

Teresa Bernini

Lorenzo Bellini, Teresa van Avila in extase, 

Lorenzo Bellini, beroemd architect en beeldhouwer uit de 17e eeuw, heeft Teresa in wit marmer gebeiteld. Het beeld toont haar op een zeer intiem, uiterst gênant moment van extase. Niemand wil in een dergelijke toestand geportretteerd worden. Maar Bernini gunt het ons toe te kijken doordat hij als in een echt theater op de achtergrond omstanders heeft geplaatst die schaamteloos Teresa gadeslaan.

Teresa 3

Voor dit beeld baseerde Bernini zich op haar autobiografie. Zij was ongeveer 45 jaar en werd meerdere keren overvallen door dit bijzondere visioen. De Heer liet haar een engel zien, klein van gestalte, maar heel erg mooi. Wellicht een cherubijnen, behorende tot de verhevenste van alle engelen. Bernini toont hem lieflijk, met krullend haar, een tedere glimlach, de rechterzijde van de borst ontbloot, een tepeltje als een tintelend tuitje. Teresa: ‘Ik zag in zijn handen een brede, gouden lans met aan het uiteinde een weinig vuur, meen ik. Hij scheen ze mij een paar maal doorheen het hart tot in de ingewanden te stoten. Bij het terugtrekken ervan was het net of deze mee werden uitgerukt, terwijl ikzelf, vervuld van vurige liefde tot God, achterbleef. De hevige pijn die ik daarbij voelde, deed me zachtjes kreunen zoals ik hogerop beschreef. Toch was die onuitsprekelijke pijn buiten zoet. Het is dan ook onmogelijk naar het einde ervan te verlangen. De ziel kan met niets minder meer tevreden zijn dan met God zelf. Dit is geen lichamelijke maar een geestelijke pijn, al heeft ook het lichaam er enigszins en zelfs opmerkelijk deel aan. Hier heeft een heel zoet verkeer plaats tussen de ziel en God. 1

Teresa ligt op haar rug, maar lijkt te zweven. Haar kloosterhabijt ligt rijk geplooid om haar heen geslagen. De engel heeft zijn vlammende pijl uit haar lichaam teruggetrokken. De pijl wijst naar haar onderlichaam. Haar gezicht, de mond een weinig geopend, de lippen, die een zacht ‘aahh’ vormen, tonen een geheimzinnig orgasme waar pijn en genot verstrengeld lijken. De Franse schrijver Charles de Brosses (1709 – 1777), historicus en ontdekkingsreiziger, zou bij het zien van dit beeld gezegd hebben: ‘Wel, als dit de goddelijke liefde is, daar weet ik alles van.’

In die jaren was Teresa rijk gezegend met visioenen. Het was echter voor haar niet alleen aangenaam. Ook al waren die visioenen het mooiste wat haar was overkomen, die zij voor geen goud had willen missen,  zij was zeer bang om er over te spreken. Zij vreesden zelfs haar biechtvaders die niet altijd vol begrip reageerden. Eén van hen beweerde dat dit duidelijk het werk van de duivel was. Zij moest bij elk visioen een kruisteken slaan en een vuist maken, een gebaar van bezwering maar ook – duim tussen middel- en wijsvinger – een obsceen gebaar. Zij vreesde ook het roddelcircuit. Omdat zij onmogelijk aan de visioenen kon weerstaan, schuwde zij de gedachte dat deze haar konden overvallen in aanwezigheid van anderen.

Zij vertelt ook hoe pijnlijk die visioenen waren: ‘Ingewanden en hart worden hier tot in het diepst met een pijl doorboord… De manier waarop God de ziel hier wondt, is met geen woorden te beschrijven of uit te spreken, evenmin de uiterst grote smart die ermee gepaard gaat en waardoor de ziel het bewustzijn van zichzelf verliest. Toch overtreft die smart alle vreugden van dit leven. Voortdurend zou de ziel, ik herhaal het, aan die pijn willen sterven.’  2  De pijn  [van deze doorboring] is te intens. Ik ken geen lichamelijk lijden dat iets ertegen vermag. Daarin ligt trouwens de reme­die niet.   Al deze geneesmiddelen zijn te min­derwaardig voor zo'n verheven kwaal. Het enige middel om dit lijden te verminderen en draaglijk te maken is God zelf om de remedie vragen. De ziel denkt alleen door de dood heen tot het volle genieten van haar Goed te komen. Maar soms is de smart te hevig en is ze noch tot het een, noch tot het ander in staat. Heel het lichaam is als gebroken. Onmogelijk voeten of armen te bewegen. Staat ze recht, ze is als vervoerd. Ze ademt nauwelijks. Ze kreunt, doch heel zwakjes bij gebrek aan kracht. Maar ze voelt het innerlijk.’

Teresa Sanchez de Ahumada y Cepeda (1515 – 1582) is haar volledige naam. 3 Haar ouders waren Joods, maar waren gedwongen zich te bekeren tot christendom. Omdat de conversos door de Kerk gewantrouwd werden omtrent de echtheid van hun bekering, moesten zij elke vrijdag met een boetekleed in processie door de straten van Avila lopen. Argwaan zou Teresa haar hele leven achtervolgen.  Van een jong, ijdel meisje, dat graag ridderromans las en trots was op haar schoonheid, groeide zij uit tot een van de grootste hervormers en mystieke leraren van de kerkgeschiedenis. Zij was charmant, diplomatiek, bezat een groot organisatorisch vermogen, was zakelijk en volhardend. Als priorin en abdis droeg zij de zorg voor het geestelijke leven van haar medezusters en was zij verantwoordelijk voor alle bestuurszaken van het klooster. In twintig jaar tijd stichtte zij zeventien nieuwe kloostervestigingen. Daartoe trok zij gezeten op een kar of op een ezel, vergezeld van een paar zusters, een boer of een frater van Noord- naar Zuid-Spanje, zowel in de ijzige kou van de winter als onder de brandende zon van de zomer. Vaak gingen zij al op weg zonder dat alle documenten door de wereldse en kerkelijke overheden, die nogal eens moeilijk deden,  waren getekend. Zij stopten dan ’s avonds in de buurt van het stadje, wachtten tot de nacht viel, om zodra het donker was, het bestemde huis te bezetten, het schoon te maken en in te richtten om rond zes uur in de ochtend de klok te luiden en de inwoners uit te nodigen voor de eucharistieviering. Redenen waarom Teresa ooit genomineerd is als patrones van de kraakbeweging. En Josef Breuer, collega van Freud, heeft haar al eerder de titel gegeven van beschermheilige van de hysterici. En zij is ook de patrones tegen hoofd- en aangezichtspijnen en tegen hartklachten. Bovendien is zij volgens historicus Paul Llegems de uitvindster van de friet. Teresa liet de voedzame aardappelplant verbouwen in de kloostertuinen van de hervormde karmelietessen om ze daarna in stukjes te laten frituren in een steelpan met kokende olijfolie.  We kunnen haar dus ook nomineren als patrones van de patatboeren. Voorwaar, we hebben te doen met een veelzijdige heilige.

Teresa was een hartstochtelijke, grenzeloze vrouw. Zij houdt van mannen en vrouwen, flirtte met haar biechtvaders, vooral met Fray Jeronimo Gracian de la Madre de Dios, haar ‘engel’, haar ‘Elysium’, haar ‘lievelingszoon’, haar vertrouweling, medestrijder in zake de hervorming van haar orde en later de provinciaal overste van de Ongeschoeide. Zij was haar gehele leven omringd door gossip en schandalen. Openlijk toont zij haar voorkeur voor bepaalde zusters, zoals voor Maria de san José, priorin van het klooster te Sevilla. Zij is verknocht aan haar familie, vooral aan Lorenzo, haar lievelingsbroer, die een fortuin zou verdienen met zijn reizen naar Zuid-Amerika en haar financieel ondersteunde.

En zij schrijft. Vaak op verzoek van één van haar biechtvaders. Zij schrijft snel, gehaast, zonder doorhalingen. Anderen zullen later in haar manuscripten regels doorkrassen en onleesbaar maken. Door te schrijven verhelderde zij de haar door de Heer toegefluisterde woorden en kreeg zij inzicht in haar visioenen, waarvan ze aanvankelijk niets begreep. Schrijven was voor haar therapeutisch, waarmee zij haar wonden heelde die de Godservaringen haar hadden toegebracht.

Op verzoek van haar biechtvader schreef zij haar Vida, het boek over haar leven. 4

Zij vertelt over haar rijke, religieuze ervaringen: de gehoorde stemmen, hoe Jezus haar verscheidene keren in al zijn schoonheid verschenen is. Zij behandelt het gebed van rust en vertelt uitgebreid over haar eerste stichting, het Sint Jozefklooster in Avila. En zij licht haar lezers uitgebreid in over haar angsten en haar zonden, zo zeer dat latere psychologen haar beschouwden als ziekelijk scrupuleus. In het licht van haar vurige liefde voor God als ook in haar ervaring van de goedheid waarmee Hij haar overstroomde, zag zij de kleinste fout als een grote belediging van Zijne Majesteit.

Haar autobiografie, waardoor zij algauw een zekere naamsbekendheid kreeg, werd gevolgd door De weg van volmaaktheid. Dit keer op verzoek van haar zusters van het Sint Jozefklooster. Aanleiding was het verbod in 1559 door de grootinquisiteur Fernando de Valdes om de Bijbel en geestelijke werken in het Spaans te lezen. Met name vrouwen werd het verboden deze lectuur ter hand te nemen. Teresa was zeer ontdaan over deze maatregel. Zij kon geen latijn lezen. Maar Jezus stelde haar gerust: ‘Wees daarover niet bedroefd. Ik geef je een levend boek. Zijne majesteit was zelf het echte boek, waarin ik alle waarheid mocht aanschouwen. Gezegend dit boek dat de ziel inprent wat ze moet weten en wat haar te doen staat.’ Op aandringen van haar zusters schrijft zij onder andere over het inwendige gebed, de apostolische waarde van het contemplatieve leven, over de naastenliefde, de versterving,  het gebrek aan geestelijke boeken, het recht van vrouwen op beschouwend gebed… ‘Wanneer ik onze wereld van vandaag zie, dan vind ik het niet rechtvaardig dat mensen met een deugdzaam en sterk gemoed veracht worden, enkele en allen omdat ze vrouw zijn’ Later werden deze regels doorgekrast.

Vrouwen hebben volgens haar een bijzondere aanleg voor het mystieke leven. De censor die het manuscript moet beoordelen, overigens een bewonderaar van Teresa, ontdekt toch te veel polemiek en onderhuidse kritiek tegenover de inquisitie en geleerde theologen. Hij vraagt haar het boek te herschrijven. Teresa, als altijd, gehoorzaamt en zorgt voor een nieuwe redactie. Zij zwakt het een en ander voor de lieve vrede af, maar handhaaft haar standpunt in zake gebed. Pas na haar dood wordt de Weg van volmaaktheid uitgegeven, zij het met meerdere aanpassingen en ‘verbeteringen’.

Teresa had in 1577 vanwege verdachtmakingen en strubbelingen rond haar kloosterstichtingen een vorm van huisarrest gekregen dat zij uitzat in Toledo. Gracian, haar geliefde biechtvader, wist van de grote, mystieke ontwikkelingen die Teresa sinds haar Vida doorgemaakt had. Hij stelde haar voor een nieuw boek te schrijven. Hoewel ze met enige tegenzin begon, schreef zij in twee maanden tijd haar meesterwerk:  De Innerlijke Burcht.  Zij beschrijft de ziel ‘als een burcht, helemaal gemaakt uit slechts één diamant of uit een helder kristal. Ze omvat vele vertrekken, net zoals er veel woningen zijn.’ De contemplatie die de ziel leidt naar de vereniging met God gaat langs zeven verblijven. Al moet de volgorde niet al te dogmatisch opgevat worden: ‘Stel je niet het ene verblijf achter het andere voor, als op een rij, maar richt je blik op het centrum. Daar is de plaats, het paleis, waar de koning zich bevindt. Stel je de kleine palmboom voor. Verscheidenen lagen schors omringen het eetbare en al het smakelijke dat hij bevat. Zo is het ook hier. Talrijke zalen liggen rond en boven de ene. De dingen van de ziel kunnen altijd ruim, wijd en groots beschouwd worden, zonder gevaar voor overdrijving.’ 5  (1 V 2,8)

De eerste drie verblijven beschrijven de moeilijkheden voor beginners: het achterlaten van het mondgebed, het klagen over dorheid, ongeduld. Het vierde verblijf handelt over het gebed van rust. De ziel leert steeds minder te doen ‘Men ondervindt een zacht naar binnen getrokken worden.’ Er groeit een diep besef dat God zelf aan het werk is. Het vijfde verblijf beschrijft het gebed van vereniging: Gods invloed wordt zo groot dat de ziel zichzelf verliest. Alle vermogens met betrekking tot de wereld en onszelf zijn in vaste slaap. Het zesde verblijft bespreekt de beproevingen van het ongeduldig verlangen naar de eenheid met God. Het gaat gepaard met verwarring en angst. De ziel vreest door God verlaten te worden. De eenzaamheid doet haar lijden toenemen. Toch laat God van zijn aanwezigheid blijken - op onverwachte momenten. De ervaren eenheid kan dan zo sterk zijn, dat de ziel extatisch wordt. Ze ontvangt goddelijke woorden. Er is sprake van een ‘zien’ van goddelijke werkelijkheden. Het zevende verblijf spreekt over het geestelijk huwelijk. Deze geheime vereniging voltrekt zich in het diepste centrum van de ziel. ‘Hier verschijnt de Heer niet door een visioen van de verbeelding, maar door een intellectueel visioen, veel subtieler dan de voorgaande. Wat God de ziel meedeelt, in één ogenblik is zo’n groot geheim, zo’n verheven gunst, zo’n diep gevoel van genot in de ziel dat ik niet weet waarmee het te vergelijken.’ Ook al zijn er beproevingen en pijnen, de ziel blijft in vrede. Ze heeft zelfs een groot verlangen naar lijden. Maar hier is geen dorheid noch onrust. Zelfs de vervoeringen ontbreken.

Teresa schrijft. Op losse velletjes papier schrijft zij brieven, gericht aan haar biechtvaders, vooral ter rechtvaardiging van alles wat haar overkwam op haar mystieke weg. Zij zijn nauwkeurige weergaven van haar visioenen, gehoorde stemmen, extase en verrukkingen. Vaak vinden deze plaats op kerkelijke feestdagen. De brieven getuigen van ervaringen van Gods directe aanwezigheid: ‘Eens na de communie, had ik de indruk dat mijn ziel werkelijk één werd met dit allerheiligste lichaam van de Heer. Zijn tegenwoordigheid drong zich aan mij op en had een grote vooruitgang als gevolg. 6   In een andere brief legt zij uit dat onthechting, het loskomen van zichzelf, niet het gevolg is van ascetische inspanningen, maar het resultaat van de godservaring: ‘Dit werkt veel uit in de ziel. Ze vergeet zichzelf… Want wat zij voelt en de heerlijkheid die zij ervaart, is zo buitengewoon.. Daardoor komt het ook dat zij alle wereldse zaken gering acht.  7  (59,8).  Teresa ervaart de kern van haar ziel als de inwoning van de goddelijke Drie-eenheid: ‘Zoals een spons zwelt door het zuigen van water, zo leek mijn ziel vervuld van die Godheid. Op een bepaalde manier genoot ze in zichzelf van de drie Personen die ze in zich bevatte.’ En over zelfrechtvaardiging gesproken: ze vermeldt een visioen waarin de Heer haar liefde voor de veel jongere medebroeder Jeronimo Gracian goedkeurt: ‘De Heer nam onze rechterhand, legde ze in elkaar en zei: Ik wil dat je hem in mijn plaats neemt zolang je leeft. Over heel de lijn moeten jullie het eens zijn want zo hoort het.’ 8 Het lijkt op een huwelijksplechtigheid. Teresa had beloofd zich geheel en al aan Gracian als haar biechtvader en raadsman te onderwerpen. De brieven zijn verzameld en uitgegeven onder de titel Gewetensbrieven.

En Teresa schrijft Het boek van de kloosterstichtingen. Sappige verhalen over het verkrijgen van vergunningen, over de zusters die de nieuwe vestingen zouden gaan bewonen en vele anekdotes over de reizen er heen, langs nauwelijks begaanbare wegen, modderpaden, het oversteken van ijskoude rivieren en overnachtingen in smerige en lawaaierige herbergen. Hoe zij onderweg zich hielden aan de monastieke dagindeling van gebed en eucharistie. Teresa sommeerde de ezeldrijver of boeren die hen begeleiden wat minder aanstootgevende taal te gebruiken en te zwijgen gedurende de tijden dat de zusters mediteerden.

En Teresa schrijft, honderden brieven, waarvan enkele pas drie eeuwen later vrijgegeven werden. Zij schrijft brieven over allerlei zakelijke aangelegenheden, familietwisten, erfeniskwesties, kritiek op de discriminatie van vrouwen, brieven die getuigde van vriendschap en zelfs liefdesbrieven.

Gedurende haar gehele leven had Teresa geleden onder ernstige gezondheidsproblemen. Op twintig jarige leeftijd ingetreden in het klooster van de Menswording moest zij het spoedig verlaten omdat zij ziek werd. Zij werd naar Becedas gestuurd om geholpen te worden door een genezeres. Het mocht niet baten en werd doodziek terug naar Avila gebracht. Daar raakte ze in coma.

De zusters hadden haar graf reeds gegraven. Toen zij dachten dat Teresa gestorven was, wikkelden zij haar in een sluier en sloten haar ogen met was. Maar Teresa opende plotseling haar ogen en vroeg om te mogen biechten. Het werd haar toegestaan. Haar herstel ging langzaam. Eten en drinken was zeer lastig, daar zij nauwelijks kon slikken. Lange tijd kon zij armen, voeten handen en hoofd niet bewegen. ‘Alleen één vinger aan mijn rechterhand deed het nog’, schreef ze in haar Vida. Na acht maanden verlamd op bed gelegen te hebben, kon zij zich enigszins verroeren en pas na drie jaar was zij in staat een beetje te kruipen.

Terwijl haar lichamelijke gezondheid zich verbeterde, verslechtte haar geestelijke toestand. Twintig jaar lang zou zij verkeren in  ‘een donkere nacht’. Zij wist zich geen raad met het inwendige gebed, waarover zij zoveel gelezen had.  Zij verweet zich dat zij zich niet lang kon concentreren. Teresa begon het achterwege te laten omdat zij er zich te slecht voor voelde. Zeker, God troostte haar soms, maar zij meende dat zij zich ondankbaar toonde. In de spreekkamer, achter tralies, vond zij veel genoegen in gesprekken met bezoekers, die haar zeer waardeerden, maar voor haar zelf deed ze dit uit ijdelheid. ‘Ik begon dus het ene tijdverdrijf na het andere te zoeken, verviel van ijdelheid in ijdelheid, vond de ene gelegenheid na de andere en kwam zo in groot gevaar.  Mijn ziel raakte verstrikt in veel van die dingen en in het gebed schaamde ik mij voor God.’

Het kwelde haar dat zij geen begrijpend oor vond bij haar biechtvaders, geleerde mannen die niets wisten wat bidden was. Soms was zij bang onder invloed te staan van de duivel. Zij was moedig genoeg haar blik blijvend gericht te houden op God, maar ze voelde zich al te sterk gebonden aan de wereld, heen en weer geslingerd tussen wereldse verlokkingen en de vreugde van God. Teresa doet in haar Vida haar best zichzelf neer te zetten als een mujercilla,  een waardeloze, kleine vrouw.

Na bijna twintig jaar doorgebracht te hebben ‘op deze woelige zee, met vallen en opstaan’, overviel haar een grote troost. Zij ging een gebedsruimte binnen en zag daar een beeld van de lijdende, met wonden overdekte Christus. Zij viel op de grond en huilde. Vanaf dat moment leerde ze inwendig te bidden. Haar twijfels verdwenen. Enigszins cryptisch schrijft ze: ‘Hij was in mij en ik geheel ondergedompeld in Hem. Het was in geen geval een visioen. Het wordt ‘mystieke theologie’ genoemd, geloof ik. De ziel is geheel weg, als buiten zichzelf. De wil heeft lief. Het geheugen is, dunkt mij, praktisch verloren. Het verstand redeneert niet, maar is ook niet uitgeschakeld. Het is inactief, ik zei het, maar het is als verwonderd over het vele, dat het begrijpt. God wil immers dat het inziet niets te verstaan.’ 9 (Vida 95/96). Maar ook dit begin, door haar een ‘bekering’ genoemd, was de nieuwe aanzet voor een lange lijdensweg.

Tot aan haar dood zou Teresa gekweld worden door ziekten en kwalen. Zij leed aan (‘heilige’) anorexia, misselijkheid, vermoeidheid, slapeloosheid,  epileptische aanvallen,  verlammingen, rugpijn, vreemde bloedingen en verschrikkelijke hoofdpijnen, oorsuizingen en zou overlijden aan uitgezaaide baarmoederkanker. Zij zag al deze pijnen en kwellingen als gunsten door God gezonden, want ze leerden haar God meer lief te hebben. Pijn was voor haar een bron van genot. Maar alleen God is in staat het grootste lijden te verbinden met de grootste vreugde

In het kader van dit hoofdstuk wil ik hier slechts een klein maar fijn door haar geschreven traktaatje lezen: Beschouwingen over de liefde Gods, een commentaar op enkele regels uit het Hooglied. Eigenlijk is het een brief gericht aan haar medezusters. De titel is niet van Teresa, maar van Gracian, die na haar dood de uitgave verzorgde. Zij sprak eerder van ‘grote dwaasheden’. Later is het vaak verschenen onder de titel Sobre los Cantares – Over het Hooglied. 10

Zij kreeg de opdracht tot schrijven van pater Diego Yanguas, die later haar gebood het geschrift te verbranden. Een zuster uit Segovia vertelde hierover: ‘Daar men pater Yanguas dit verweet en hem naar de redenen ervan vroeg, antwoordde de pater magister dat hij het haar slechts schertsend had opgedragen om haar nederigheid en gehoorzaamheid te beproeven. Maar toen hij het manuscript ingezien had, zei hij slechts: ‘Waarom je hier zo moe over te maken?’ Zonder te antwoorden, zonder een spier van haar gelaat te vertrekken verbrandde zij het.’ Gelukkig hadden enkele zusters er al kopieën van gemaakt.

Het Hooglied gebruiken om haar innerlijk leven te beschrijven, lag voor de hand. Teresa werd gedreven door een hartstochtelijk verlangen naar een Geliefde, een Ander, die zij moest vinden buiten zichzelf om te ontdekken dat deze minnaar in haar leefde. Zij had lief en wilde zich graag geliefd weten. Ook al zegt zij dat ze geheel en al gericht is op dit geestelijk werk en niet geïnteresseerd is in seks, haar lichaam brandt van verlangen naar haar bruidegom. In haar inwendig gebed vloeit zij naar hem uit en omhelst haar geliefde die hangt aan het kruis en kust zijn wonden. Zij hoorden zijn woorden: ‘Ziel, zoek jezelf in Mij en Mij moet je zoeken in jezelf.’ En de vindplaats was haar lichaam. Haar lichaam is een religieuze ruimte, omgevormd tot een podium voor liefde. Om echter daar te verblijven is een excessieve liefde vereist, die bereid is te sterven aan zijn verlangens en te verzinken in een Niets.

Zoals Julia Kristeva het stelt in haar prachtige ‘verbeelde biografie’ over La Madre: ‘Vrouwen zijn de architecten van deze nieuwe woonplaats: Hildegard van Bingen, Angela de Foligno, Catherina van Siëna. Waarom is er zo’n vrouwelijke uitzinnigheid met mystiek? Omdat het gehele lichaam van de vrouw een seksueel orgaan is, omdat verlangen haar huid schroeit, haar ogen, haar oren, haar tong, haat clitoris, haar vagina, evenals haar anus en al haar zintuigen doen haar haasten naar het object van haar verlangen, terwijl hij, zoals de Geliefde in het Hooglied, haar altijd ontsnapt, een vluchtende echtgenoot of verborgen God, afwezig, onzichtbaar, een beeld of ondenkbaar?  11  (E-book hfst.2, 82/83)

Elk jaar werd het Hooglied tijdens de paasweek in zijn geheel gelezen. Maar sinds twee jaar, aldus La Madre, begint zij er iets van te verstaan Althans, zo zal zij altijd nederig schrijven, het was de Heer die haar deze woorden deed begrijpen.

Zij begint met de woorden: ‘Dat de Heer mij kusse met de kus van zijn mond, want uw borsten zijn beter dan wijn.’ (Hg. 1, 1) Nee, zij begrijpt niet hoe dat gebeurt. Haar verstand kan er niet bij. Maar, zusters, vermoei je niet om dit verstandelijk uit te pluizen. Dat is niks voor ons vrouwen, trouwens voor mannen ook niet. Die zoeken de waarheid met geleerdheid. Maar wij vrouwen, wij vinden vreugde reeds in één enkel woord van de Heer, want daarin liggen al meer dan duizend mysteries verborgen. Het maakt zelfs niet uit of we deze woorden in het Latijn of Hebreeuws horen, zelfs in het Castiliaans – Teresa schreef in het Castiliaans,  blijven de woorden duister. Wij ontvangen Gods gunsten zonder zorg, zonder werk, zonder inspanning.

Maar wat deze woorden uit het Hooglied betreft, er zijn enkele mensen die vermijden ernaar te luisteren. Zij durven de grote geheimen die in deze taal, gesproken door de Heilige Geest, niet tot zich te nemen. Maar God wil niets anders dan met deze woorden ons in vuur en vlam te zetten en Hem te genieten.

Weet je, zusters, ik heb ooit een prachtige preek gehoord over de genoegens van de bruid in haar omgang met God. Er werd alleen maar gegiecheld en gelachen. Ik was stomverbaasd. Maar dat komt omdat wij ons zo slecht oefenen in de liefde tot God. Wij zijn er bang voor. Maar met het Hooglied wil de Heer onze angst wegnemen.

Zo ken ik iemand – en Teresa bedoelt zichzelf - die jarenlang leefde in grote onrust en onzekerheid. Totdat zij bij het lezen van het Hooglied zag, dat zij op de goede weg was. Zij begreep dat zij, verliefd op haar Bruidegom, al deze genoegens, zinsverrukkingen, veelvuldig sterven, diepe smarten, genietingen kan en mag kennen, wanneer ze elk werelds genot uit liefde tot Hem achterwege liet en zich geheel en al aan Hem toevertrouwde.

Wees niet verwonderd over de overdreven woorden die je hier over de omgang met God te horen krijgt. Wat ik probeer is je zomaar de genoegens mee te delen die de Heer me deed verstaan, wanneer ik enkele van deze woorden hoor. En wij vrouwen moeten ons niet het genieten van de rijkdommen die de Heer ons wil geven, ontzeggen. Ik denk niet dat ik in mijn opzet zal slagen, daar moet de Heer maar voor zorgen, maar ik vind het al een grote troost aan jullie, mijn dochters, mijn overwegingen te geven. Weet trouwens wel dat de geleerde heren dit geschrift stevig zullen onderzoeken. Het zij zo. Bovendien heb ik zelf nog nooit iemand deze woorden horen verklaren.

‘Dat hij me kusse met de kus van zijn mond,’ staat er. Toegegeven, deze woorden zijn niet voor gewone mensen. En er zijn vele interpretaties. Die doen er niet toe. Het gaat hier over een ziel die in vuur en vlam gezet is door de liefde. En wij, bruiden van Christus, vragen er zelfs om. In de eucharistie smeken we om deze eenwording. Wij consumeren de Heer opdat wij door Hem geconsumeerd en in Hem opgenomen worden. En welk een vriendschap sloot God met ons toen Hij mens werd! Die kus is een teken van vrede en van grote vriendschap.

Niet de vrede van de wereld - God bewaar me – maar de vrede van de Bruid in het Hooglied. Voor die vrede moeten jullie altijd strijden. Wees nooit tevreden. Betreur elk kwaad, hoe gering ook. Ook een tekortkoming tegenover de Constitutie, die op zichzelf nog geen zonde is.

[Waarschijnlijk vanaf 1565 schreef Teresa haar Constituties met het doel eilanden te creëren waar uitsluitend contemplatie beoefend wordt. In deze wereld maar tegelijkertijd los van de wereld. 12 Want men kan nu eenmaal niet tegelijk met God en de wereld spreken. Zij wilde een plaats creëren waar men uitsluitend, dag en nacht, zijn aandacht kon richten op een Ander, een liefhebbende Vader en de aan het kruis stervende Zoon. Een plaats waar men kon sterven… ‘Moge dit ‘ik’ sterven en moge een ander die groters is dan ik in mij leven, zodat ik Hem kan dienen. Moge Hij leven en mij leven geven. Moge Hij heersen en moge ik zijn gevangene zijn, want mijn ziel geen andere vrijheid. O vrije wil zo zeer de slaaf van vrijheid als je niet gebonden leeft met vrees en liefde voor je schepper. Oh, wanneer zal de gelukkige dag komen wanneer je jezelf verdronken ziet in de oneindige zee van hoogste waarheid, waar je niet langer vrij bent om te zondigen. Noch heb je de wens te zondigen, want je bent vrij van alle ellende.’

Ziehier een bereikbaar ideaal, waarvoor haar regelgeving behulpzaam is. Afzondering, eenzaamheid, stilte, onthechting van de wereld. Altijd gesluierd, behalve bij familiebezoek. Geen bezit, geen boek, al dient de priorin ervoor te zorgen dat goede geestelijke boeken beschikbaar zijn.   Een pij van ruwe bruine wol, sandalen met touwtjes, kort haar verborgen onder de kap, geen spiegels. Vasten vanaf het feest van de Kruisverheffing tot aan Pasen – zes maanden! - behalve op zondagen. Geen vlees, tenzij bij ziekte; vis en eieren zijn toegestaan; brood en groente onbeperkt.

Het klooster mag geen eigen inkomsten hebben, tenzij verkregen uit eigen handwerk – spinnen, naaien, borduren. Sommige kerkelijke en wereldlijke autoriteiten waren hier fel op tegen. en vonden het onverantwoord. ‘Ik wil geen straatarme vrouwen’, riep Alvaro de Mendozo, bisschop van Avila. Later werd hij door Pedro Alcantara, een bewonderaar van Teresa, alsnog overgehaald de Teresiaanse hervorming te steunen.

Volgens de Constituties dienen alle familierelaties te worden opgeheven. Ook tussen de zusters onderling mag er geen sprake zijn van een emotionele band. Hier is maar één vriendschap, namelijk met de Heer en deze wil dat alle anderen op gelijke wijze worden liefgehad. Geen zuster bezoekt de cel van een andere zuster. Geen zuster omhelst een ander of raakt haar gezicht of handen. Niettemin is haar klooster een paradijs van liefde. Over die liefde schrijft Teresa: ‘Wat ik zeg is puur spiritueel. Ik weet niet of ik weet wat ik zeg… Ik weet niet welke liefde spiritueel of wanneer sensuele liefde gemend met spirituele liefde. Wie de Heer brengt tot deze staat zijn genereuze zielen, majestueuze zielen. Zij zijn niet tevreden met het liefhebben van iets armzaligs als deze lichamen, hoe mooi deze ook mogen zijn, hoe aantrekkelijk ook … En in feite denk ik dat soms als liefde niet komt van deze mensen die ons kunnen helpen de zegeningen te verkrijgen van het volmaakte, dan zou er grote blindheid zijn in dit verlangen bemind te worden. Nu, bedenk wel, dat wanneer we liefde verlangen van iemand, dat er dan altijd sprake is van een zoeken naar eigen voordeel of bevrediging. Je kan denken dat dergelijke mensen niet liefhebben of niemand erkennen behalve God. Ik zeg, ja, zij hebben lief met een groter en meer echte liefde…’

Aldus hoopt Teresa in de wereld een plaats te creëren voor een innerlijk leven met een absolute liefde die voorbij de reikwijdte van de wereld gaat.]

Zusters, altijd waken en streven. Nooit tevreden zijn en nooit neerslachtig. Zelfs als de Heer ons grote gunsten verleent, daarover straks meer, zullen we altijd fouten maken, soms tekortkomen en zijn we altijd onderhevig aan bekoringen. We zijn geen engelen, want we hebben lichamen! Bekoringen zijn niet erg. Zij zijn ook gunsten van de Heer. Zij zijn aanleidingen Hem nog meer lief te hebben. Dus blijft altijd strijden. Dat levert je grote vooruitgang op in de volmaaktheid. De Heer zal niet nalaten tot je te komen om je te verwennen.

Waarom hebben wij de wereld verlaten? Wat komen we hier in het klooster zoeken? Wij hebben de grote taak op ons genomen om in ons innerlijk een plaats de bereiden voor onze Bruidegom en Hem op zekere dag te kunnen vragen ons een kus van zijn mond te geven. Ziehier de verhevenheid van onze kloosterstaat, die geheel buiten ons zelf ligt en waar we de geloften uitspreken te huwen met onze Bruidegom.

Nogmaals, dochters, laat je niet bedriegen door de vrede, die de wereld je denkt te geven, zoals aardse rijkommen. Zijne Majesteit maakt ons arm en dat is van zijn kant een zeer bijzondere gunst aan ons. Laat ons zonder bezit zijn. Laten we onbezorgd eten wat de Heer ons zendt. Hij zorgt er wel voor, dat wij niets te kort komen. Probeer zo arm mogelijk te leven, zowel wat kleding als wat voedsel betreft. Laat je ook niet verleiden door de wereld met haar loftuitingen. Wees vooral op je hoede als men je een heilige noemt. De wereld verheerlijkt om daarna, als het kinderen van God betreft, ze te vernederen. Ik heb dit zelf ondervonden. De wereld geef je een judaskus. Wees op je hoede. Voer altijd een innerlijke strijd tegen eerbewijzen.

De wereld zoekt ook de vrede in de bevrediging van lichamelijke lusten. Het lichaam heeft het graag gemakkelijk. Waarom willen zoveel mensen zichzelf verwennen? Hier schuilt groot kwaad in. Het lichaam wordt dikker en de ziel vermagert. Wees bereid boete te doen. Geef niet toe aan de wens naar verzachtingen. Wees bereid jezelf op de proef te stellen.

Ik kom weer terug bij: ‘Dat hij mij kusse met de kus van zijn mond.’ De Heer heeft andere manieren om vrede te brengen en zijn vriendschap te tonen. Jullie mogen om deze vrede vragen, zodat Hij jullie naar zich toe kan trekken. Doet Hij dit niet wordt dan niet moedeloos. Als jij Hem niet verlaat, ben je toch met deze vriendschap heel rijk.

Wij moeten naar de top klimmen en niet aan de voet van de berg blijven staan. Zoals ik elders geschreven heb (Weg van volmaaktheid, 18,2): God leidt ons, contemplatieven, langs de weg van de grootste beproevingen, zozeer dat wij ons verloren wanen. Maar de Heer zal ons verkwikken niet met water maar met wijn. Door zijn bedwelming zijn we in staat dit te verdragen.

Weet dat de Heer een zeer geduldige vriend is. Het is echter niet voldoende geen doodzonden te begaan. Denk over de dagelijkse zonden niet te licht. Heb je toch een kleine fout begaan, betreur dit, zodat je met een zuiver geweten deze volkomen vriendschap aan de Heer kan vragen. Wie te gemakkelijk denkt over die zogenaamde kleine misstappen, doen over het algemeen aan mondgebed. Zij bidden niet zo goed, want voor hen komt het niet zo nauw.

Ook al geef de Heer je veel, troost, tederheid en tranen, blijf altijd ver weg van de genoegens en vermakelijkheden van de wereld. Wend je af van al het wereldse. Ik kan het je niet vaak genoeg zeggen. God heeft vele manieren om vriendschappelijk met de zielen om te gaan. Voor mij, die maar een vrouw ben, is dat te veel om te kunnen kennen. Soms raak ik in verwarring. Ik ken een vrouw die ik zeer waardeerde. Zij wilde vaak ter communie gaan, was zacht van karakter, werd nooit kwaad. Zij had veel tegenslagen verdragen zonder de vrede te verliezen. Ik zag haar grote vooruitgang, haar diep gebed. Totdat ik bemerkte dat alles vredig was, zolang haar belang er niet mee gemoeid was. Zodra dat gebeurde, werd zij zeer grof. Zij stond zeer op haar punt van eer en reputatie. Daar moest niemand aankomen. Terwijl ongeveer iedereen haar voor een heilige hield, benijdde ik haar heiligheid niet meer. Maar misschien kende zij zichzelf niet goed.

Zelfs als je alles achterlaat voor de Heer, je bezittingen, je goederen en je doet graag boete, zolang je nog een sterk eergevoel hebt, wees op je hoede en voorzichtig. Hier is het wereldse altijd sterker en doet zij ons de ogen sluiten, waardoor wij onze onvolmaaktheid niet inzien. In dat geval omhelzen wij het kruis niet, maar slepen het achter ons aan. En dat slepen kwetst en vermoeid ons. Als we het kruis zouden beminnen is het zacht om te dragen.

Ook al we zijn begonnen op vele gebieden vooruitgang te maken, we moeten onderweg niet blijven steken. Er zijn zielen, die zover zijn dat zij zich niet meer bekommeren om wat anderen zeggen. Zij geven niet om hun eigen eer. Maar zij zijn weinig geoefend in de versterving en in het verloochenen van eigen wil. Zij zijn nog altijd bevangen met angst. Zonder het te beseffen, komt de eigen eer weer op. Ze zien de gevaren die dreigen als je de eigen wil op het spel zet.

Wees niet kleinmoedig. Als je geen grote werken kan verrichten, koester dan grote verlangens. Wie begonnen is te genieten van God, kan in de wereld geen enkele vreugde meer vinden. Onze Heer wil dat wij grote, zeer verheven dingen verlangen.

Ook in dit sterfelijk leven kunnen wij, zusters van Gods innige vriendschap genieten. De heilige Geest heeft met de woorden van het Hooglied duidelijk gezegd welke genoegens wij mogen verwachten. Zoveel beminnelijkheid, zoveel liefdevolle woorden! De Heer heeft zelf duidelijk gemaakt hoe hij ons langs vele wegen leidt naar die liefde. Dat toonde Hij door zijn lijden, zijn gruwelijke dood, door kwellingen, dagelijkse beledigingen en door het schenken van vergiffenis. Mogen de woorden van het Hooglied diep in ons doordringen, ook al weet ik niet hoe ze te verdragen. De Heer helpe mij ondanks mijn zwakheid deze naar hun waarde te doorvoelen. Ik vraag mijn Heer niets anders: ‘Kus mij met de kus van uw mond.’ Laat niets op de wereld mij weerhouden te zeggen: ‘Mijn God en mijn Heerlijkheid! Naar waarheid, ‘uw borsten zijn beter dan wijn.’

Wat een diepe geheimen schuilen achter die woorden. We kunnen ze alleen maar aanvoelen, want erover spreken is zeer moeilijk. Die vriendschap die Hij aanknoopt met de ziel is slechts te begrijpen voor hen die haar ondervonden hebben. Ik heb er al eerder uitgebreid en nauwkeurig over dit onderwerp geschreven, maar ik zal proberen het kort samen te vatten.

In het binnenste van de ziel wordt een zachte beminnelijkheid ervaren, waarbij de nabijheid van de Heer gevoeld wordt. Hier storten wij vele tranen, die voldoening geven. Omdat alle vermogens in vrede zijn, noem ik dit een gebed van rust. Het is alsof in het binnenste van de ziel een allerzachtste balsem, gelijk een parfum, wordt uitgestort. Zonder te weten om welke geur het gaat of waar hij vandaan komt, worden we ervan doordrongen.

***

[Het gebed van rust. Teresa leerde het zichzelf aan de hand van enkele ‘goede boeken’, vooral Spirituele Alfabet geschreven door de Franciscaanse broeder Francisco de Osuna.  Zij moet het stuk gelezen hebben. Biechtvaders en theologen konden haar niet helpen. Zij hielden dogmatisch vast aan het mondgebed. ‘Die mannen kunnen niet bidden,’ moet zij eens gezegd hebben. Maar het Spirituele Alfabet, was haar gebedenboek, dat zij altijd bij zich had. Meer dan twintig jaar lang worstelde zij met dit geschrift tot de Heer haar dit gebed als gunst verleende.

Osuna’s mystieke traktaat onderwees haar ‘de kunst van liefhebben’ door middel van het mentale gebed. Het hielp haar zichzelf te vernietigen, te ontsnappen aan zichzelf en op te houden een ‘ik’ of een ‘zij’ te zijn. Los van alle taal en kennis leerde Teresa zich over te geven aan het stromen van haar affectie voor haar geliefde object. Ook al betekende dit zeker in het begin meer eenzaamheid, tranen,  fysiek lijden en angsten.

Wat is dit voor een gebed? Osuna: Deze oefening staat bekend als diepte met betrekking tot de diepten en duisternis van de devotie, want het ontspringt uit de diepten van het hart, die duister zijn omdat het menselijke verstaan beroofd is van zijn licht. Ziende hoe het hart ondergedompeld wordt in de schaduwen, vult de geest van God het hart op de wateren van verlangen om zijn goddelijk licht te verkondigen.’

Maar het was voor haar ook een troostboek: ‘Ik wist niet hoe ik moest bidden of wat ik moest doen om tot inkeer (recogimiento) te komen. Ik was dan ook reuze blij met dat boek en besloot uit alle kracht die weg te volgen. Doordat ik van de Heer reeds de gave van tranen had gekregen, begon ik ogenblikken van stilte te zoeken en ging ik ook dikwijls biechten. Met dat boek als leermeester begaf ik me op eg.’ (Leven,  40)… Toch werd ik door de Heer op deze nieuwe weg, vanaf het begin, vertroeteld. Hij schonk me het gebed van rust. Soms kwam ik zelfs tot het gebed van vereniging zonder echter te weten wat ‘rust’ of ‘eenheid’ betekenen.’ (Leven 41.)

Het Alfabet handelt over de vriendschap en gemeenschap met God. Voorwaarde is alle aardse zaken en geestelijke verwachtingen achter te laten. De weg daarheen wordt genoemd recogimiento. Het Spaanse werkwoord recoger (Engels recollect) heeft diverse betekenissen die het lastig maken dit in één equivalent te vangen. Het betekent onder andere ‘bijeenbrengen’, ‘oogsten’, ‘beschermen’, ‘onderdak verlenen’, ‘terugtrekken’, ‘terugnemen’, ‘opnemen’. Bij Osuna lijkt het synoniem met ‘contemplatie’. Hij geeft enkele fraaie omschrijvingen: ‘Deze beoefening wordt in de Schriften ook wel genoemd ‘verborgenheid’, waarin God zichzelf verbergt in de geheime plaats van het hart van de mens… In deze verborgenheid ziet de hemelse Vader wat Hem het meest behaagt en tot deze verborgenheid, wanneer de deuren van de zintuigen stevig gesloten zijn, komt de Heer; en op deze geheime plaats spreekt de Heer de verborgen woorden van zijn geheime vriendschap.’  Of hij vergelijkt het ‘aanmaakhout’, waarmee ‘de toortsen van onze harten ontstoken worden in de liefde van de Heer… De adem waarmee het vuur aangemaakt wordt is deze heilige beoefening.’ Hij noem het ook ‘aantrekkingskracht’, ‘waarbij wij als het ware God naar ons toe mogen trekken, zoals een vacuüm een ding naar zich toetrekt om het te vullen,  zo wordt God aangetrokken door het hart dat leeg is van alle wereldse dingen en het vult en het voorziet in zijn noden.’ (Peers 94)

Osuna prefereert recogimiento, niet alleen in de betekenis van  ‘vrede’ en ‘rust’, maar vooral in de zin van ‘vereniging’, ‘één zijn met’, want dat laatste is precies het doel van de beoefening, namelijk ‘de mens dicht bij God te brengen’. Van Dale’s Engels-Nederlands woordenboek geeft voor recollection allereerst herinnering – wellicht te verstaan in platoonse zin van zich herinneren wat vergeten of verborgen is. Vervolgens geeft het woordenboek ‘overpeinzing’, ‘meditatie’, ‘recollectie’. De woorden helpen niet echt om het proces te vertellen waarin de ziel steeds passiever wordt, steeds minder doet en zichzelf steeds meer vergeet om de eenheid te bereiken. Het doet mij denken aan het begrip samadhi in de boeddhistische meditatie, waar het duidt op het bijeenbrengen van de geest met achterlaten van alle verstrooiingen en denkactiviteit. Samadhi wordt ook wel omschreven als concentratie, absorptie, eenheid; een kalm en verlangenloos vastheid; gelijkmoedige geest; een staat voorbij expressie en boven alle denken; een staat van volkomen kalmte waar de geest onwankelbaar is. 13   Dogen Zenji omschreef zazen als jijuyu zammai, een samadhi van een zichzelf vervullende activiteit. Zazen als een fysieke vorm van het gebed van rust, waarin zonder eigen inspanning het beoogde doel in het stil, rechtop zittende lichaam vanzelf bereikt wordt.

In het klooster van Sint Jozef te Avila is nog altijd de copy van het Alfabet te zien dat Teresa gebruikte. Het draagt de sporen van haar voortdurende studie. Hele passages zijn zwaar onderstreept en in de kantlijnen staan tekeningen van een kruis, een hart, een wijzende vinger. Het wijst op een nauwkeurig lezen en op alinea’s die haar voorkeur hadden, zoals deze:

‘Wees vooral aandachtig voor de tijd na de metten [nachtelijk koorgebed], want die slaap is meer voor de ziel dan voor het lichaam en ga nooit slaperig naar bed, maar klaarwakker in het verlangen naar de Heer. Overtref de bruid [van het hooglied] en zoek naar God ’s nachts in je bed…. Gezegend zijn degene die lange tijd bidden vóór het slapen gaan en bij het ontwaken onmiddellijk weer beginnen te bidden, want zij overtreffen Elias door een weinig te eten, dan te gaan slapen,  weer een weinig te eten dan opnieuw te gaan slapen en op deze wijze brengen zij de tijd door achter overhellend, als het ware, na de maaltijd op de borst van de Heer, zoals kinderen  rusten tegen de borst van hun moeder, waar zij slapen na gezogen te hebben, wakker worden, opnieuw gevoed worden en dan weer in slaap vallen. Op deze manier brengen zij in deze glorieuze tussenpozen hun tijd slapend door, zodat deze tijd meer voor het gebed is dan om te slapen, want hun primaire intentie was om te bidden. En zij gebruiken de meerderheid van de tijd, die anderen benutten om te slapen, voor gebed en zelfs gedurende het slapen realiseren zij zich dat zodra wakker worden, dat de ziel sliep in de armen van hun geliefde.’  14  

Teresa wenste over en ten alle tijden te bidden. Kristeva voegt eraan toe: ‘Francisco de Osuna (…) introduceerde de Karmelietes tot een Godheid die geproefd en gezogen kon worden, die zij ‘s nachts kon zoeken in haar bed of na de metten wanneer zij niet slaperig was. Zij hunkerde met haar hele lijf in haar verlangen naar liefde, begerig om geliefd te zijn en geknuffeld te worden als een kind, als een bruid, te dromen…’  15

Mijn verontschuldiging, Teresa, dat ik je zolang onderbrak]

***

Ik zei dus, zusters, dat God met zachte liefde en grote zoetheid doordringt in de ziel. Zij weet echter niet waar dit geluk vandaan komt. Maar opdat niets van deze voldoening gevende genade haar ontgaat, houdt zij zich roerloos, zonder te spreken en zelfs zonder te kijken. Zij geniet alleen maar van de zoetgeurende borsten van de Bruidegom. De Heer wil een vriendschap zo innig dat niets tussen beide kan staan. Grote waarheden worden haar meegedeeld. En dit licht dat haar verblindt, omdat ze het niet kent, toont de ziel de nietigheid van het aardse. De goede Meester die haar onderricht, ziet ze niet, al begrijpt ze dat Hij bij haar is. Ze is zo opgenomen, zo verslonden in haar vreugde, dat zij zichzelf niet meer bezit. En als in een soort goddelijke vervoering weet ze niet meer wat ze zegt of vraagt. Ze weet niet meer wat er van haar geworden is. Al heeft ze wel een vermoeden wat haar overkomt.

De schatrijke Bruidegom wil haar nog meer schenken en haar nog meer vertroetelen. Het voelt voor haar alsof zij wordt opgetild en rust in zijn armen. Zij kan alleen maar genieten. Wanneer de ziel verwonderd, onthutst en in een heilige dwaasheid uit deze werkeloosheid en hemelse vervoering terugkeert, mag zij deze woorden van het Hooglied uitspreken: ‘Uw borsten zijn zoeter dan wijn.’

De Heer schenkt mij een kostbare wijn waarvan één enkele druppel mij heel de geschapen wereld doet vergeten. Laat de mensen van de wereld hun titels, hun rijkdommen, hun aanzien, hun fijne gerechten. Laat mij kijken naar mijn Welbeminde en dat mijn Welbeminde kijkt naar mij Laat Hij mij zaken behartigen en ik de zijne. Laten we ons in de liefde niet bindstaren op onszelf Vandaar, ‘kus me met de kus van uw mond.’

Ik merk dat U er bent voor mij.  U kwam voor mij in de wereld. U bent voor mij gekruisigd O Liefde! Ik kan alleen maar met de bruid herhalen: ‘ik ben van mijn beminde en mijn beminde o vertelt ons: ‘Ik zette me neer in de schaduw van Hem naar wie ik verlangde. Zijn vrucht is zoet voor mijn mond.’ Op hoeveel manieren kunnen we onze God beschouwen Wat een verscheidenheid aan voedsel kunnen we in Hem vinden. Hij is het manna dat beantwoordt aan onze smaak.

Weet nu dat God altijd deze verhevenste genoegens geeft aan mensen die zich flink inzetten in zijn dienst, die naar zijn liefde hebben verlangd en die hun best deden zich voor te bereiden opdat zij in alles Zijne Majesteit zouden behagen. Reeds moe van het jarenlang mediteren en nog meer vermoed van alle dingen hier op aarde, vestigen zij zich in de waarheid. Zonder ergens troost, rust en vrede te zoeken stellen zij zich onder de bescherming van de Heer Al het andere wordt door hen geweigerd.  De ziel voelt zich helemaal opgenomen en weet zich door een schaduw, een soort wolk van de Godheid, beschermd. De ziel ondergaat er een vorm van rust, waarbij gewoon ademhalen al te veel is. Haar vermogens zijn zo vredig en rustig, dat de wil zelfs geen gedachte, hoe goed ook, zou willen toelaten, hij vraagt er niet naar, hij zoekt er niet naar.

Onder deze schaduw van de Godheid is alles genotvol, zonder enige werkzaamheid van de vermogens. Het wordt schaduw genoemd omdat we dit op aarde niet duidelijk kunnen zien. Maar die schitterende zon zit onder deze wolk en door tussenkomst van de liefde laat ze ons weten dat Zijne Majesteit meer met ons verenigd is dan we kunnen uitdrukken. Alleen wie dit ondervonden heeft, zal het begrijpen. Hier moet de heilige Geest als bemiddellaar optreden.  Hij wekt haar op tot zulke vurige verlangens en Hij ontsteekt in haar het vuur van de hoogste liefde, die zo vlakbij is. O wat een goed minnaar is de Heer. Hoe ongelukkig was ik, die zolang leefde zonder U te beminnen.

Zodra de Heer weet dat een ziel Hem belangeloos toebehoort, door niets persoonlijks, maar door haar God en door haar liefde voor Hem gedreven, houdt Hij nooit op zich op alle mogelijke manieren aan haar mee te delen.

Ik kom nu bij de regel uit het Hooglied: ‘De koning leidde mij binnen in de wijnkelder en legde in mij de liefde.’ Het lijkt dat er voor de ziel niets meer te wensen overblijft. Maar wanneer wij er ontvankelijk voor zijn, dan heeft onze hoog heilige Koning nog veel te geven. Ik weet dit uit eigen ervaring. Als wij de Heer bepaalde dingen vragen, schenkt Hij ons de gelegenheid deze te verdienen en een beetje voor Hem te lijden. Als loon voor de kleine inspanningen, met vastberadenheid voor Hem verricht, schenkt hij zoveel leed, vervolgingen en ziekten dat de arme mens niet meer weet waar hij het heeft.

Dat overkwam mij enkele keren en ik bad: ‘O Heer liever niet zoveel!’ Maar zijne Majesteit schonk mij kracht en geduld. Ik sta er nog verbaasd over dat ik zo kun lijden. Maar met alle schatten van de wereld zou ik deze beproevingen niet willen ruilen.

De bruid uit het Hooglied zegt dat ‘Hij haar binnenleidde in de wijnkelder. Hij legde in mij de liefde.’ De omvang van deze gunst is heel groot. Deze genade kan zo groot zijn, dat de ziel die dit verkrijgt er helemaal in opgaat en de grote beproevingen die ze hier op aarde verduren moet, niet voelt. Wat de bruid hier zegt heeft vele betekenissen. Hij leidt haar de wijnkelder binnen opdat ze zich mateloos zou verrijken. De Koning laat haar drinken zoveel zij lust, zodat ze flink dronken wordt door alle wijnen die in Gods kelder zijn, te nemen. Laat haar die vreugden genieten en verwondering kennen over al deze grootheden. Laat haar geen schrik hebben het leven te verliezen door veel meer te drinken dan haar zwakke natuur verdragen kan. Laat haar in dit paradijs van genoegens sterven. Gelukkige dood die zo doet leven!

‘Hij legde in mij de liefde.’ Woorden om nooit te vergeten. En ach, de ziel is niet eens wakker om ze te beminnen. Gezegende slaap en gelukkige dronkenschap waarbij de Bruidegom aan vult wat de ziel niet kan geven. De liefde die Hij in de ziel legt is zo wonderbaar dat, terwijl de vermogens dood of ingeslapen zijn, de liefde levend blijft. Zonder dat de ziel het begrijpt, verricht de Heer in haar zo’n uitstekend werk dat zij één wordt met de Heer van de liefde zelf, die God is.

Is er verschil tussen de wil en de liefde? De liefde lijkt me een pijl die door de wil wordt afgeschoten. Met alle mogelijke kracht, reeds vrij van alle aardse dingen, alleen op God gericht, moet hij zijne Majesteit treffen. Doorgedrongen in God zelf, keert die pijl, bladen met voordelen en gunsten weer terug. Ik heb dit meerdere keren gehoord van mensen aan wie God de gunst schonk van deze graad van gebed. Zij zijn er nooit in geslaagd dit uit te leggen. Niemand kon begrijpen hoe hier de liefde werkzaam is.

De ziel ziet wel de gevolgen: de toename van deugdzaamheid, het levendige geloof en de geringschatting van het aardse.

O Gods geheimen! Hier heeft het verstand zich slechts over te geven en te bedenken hoe onmachtig het is Gods grootheden te vatten. Denk aan de heilige Maagd, onze Lieve Vrouw, toen zij te horen kreeg zwanger te worden van Gods Zoon. Zij vroeg in al haar wijsheid aan de engel: ‘Hoe zal dat geschieden?’ En toen deze had gezegd: ‘U zult ontvangen van de heilige Geest en de Allerhoogste zal U overschaduwen,’ was dat voor haar voldoende en had ze geen behoefte om nog verder te redetwisten. Zij hoefde niets meer te weten. Dit is heel anders dan bij bepaalde geleerden die de Heer niet langs deze weg van het gebed voert en die geen idee hebben van dit innerlijk geestelijke leven. Zij willen de dingen volgens de rede leiden, verstandelijk alles flink op orde hebben alsof ze met hun kennis al Gods grootheden moeten vatten.

‘Hij legde in mij de liefde.’  Maak je geen zorgen wanneer Zijne majesteit je zo allerliefst toespreekt. De Bruidegom zegt niet voor niets: ‘Wat ben je mooi, mijn vriendin.’ Hij helpt haar boven haar onwetendheid uit te stijgen om nog meer tevreden over haar te zijn.

Mij dunkt dat Zijne Majesteit met glazuur dit goud verrijkt dat door zijn genade reeds werd klaargemaakt en beproefd op duizenderlei manieren, om na te gaan hoe zwaar de liefde weegt van deze ziel. Zij die daar gekomen is zou het kunnen beschrijven. Deze ziel die ik met goud vergelijk, blijft als goud al die tijd onbeweeglijk, zonder persoonlijke werkzaamheid. En de goddelijke Wijsheid, over haar voldaan (want heel zeldzaam zijn degenen die Hem met zoveel kracht beminnen) plaatst in dit goud een aantal kostbare stenen en glazuren met duizend versierselen.

En wat doet de ziel in die tijd? Het enig wat zij weet: ‘Hij legde de liefde in mij.’ Verder weet zij niets. Zij weet niet wat zij liefheeft. In die tijd, die nooit lang duurt maar eerder kort is, verliest het verstand die liefde uit het oog. Maar later zal het zeer goed begrijpen, als het de ziel geëmailleerd en met parels van deugden bezet ziet, zal het uitroepen: ‘Wie is deze die schittert als de zon?’ (Hooglied 6,10)

Ja, zusters, ik heb voorbeelden gezien. Ik herinner me iemand aan wie de Heer in drie dagen zoveel goede dingen gaf, dat ik het nauwelijks geloven kon. Het gebeurde aan iemand anders in drie maanden Beide waren jong. Weet hoe zeldzaam de zielen zijn aan wie God deze gunsten verleent zonder dat ze jarenlang beproefd werden Maar we moten de Heer geen grenzen stellen. Het gaat over goddelijke genade en niet over illusies of melancholie of pogingen van de natuur.

Ik kom nu bij het volgende vers van het Hooglied: ‘Ondersteun mij met bloemen. Sterk mij met appels, want ik kwijn weg van liefde.’ ( Hooglied, 2,5) Wat zegt de bruid hier? Doet deze liefdevolle zoetheid je sterven? Ja, soms is deze liefde zo ondraaglijk dat de ziel geen kracht meer heeft om te leven. Zo intens kan deze liefde zijn. Ik overdrijf niet. Die liefde kan zich meester maken van al onze natuurlijke krachten.

Ik verbleef eens met Pasen in het karmelietessenklooster. Ik was heel bedroefd. ’s Avonds zong een novice dat uitdrukte hoe hard het leven zonder God is. Zij zong de woorden: ‘Mijn ogen verlangen U te zien, goede zachte Jezus; U zien en spoedig sterven.’ Ik raakte in extase. Maar de novice met haar prachtige stem vertelde mij dat haar ziel op het punt stond haar te verlaten, zo groot was de lust en de zoetheid die de Heer haar liet genieten. Zijne Majesteit onderbrak dit lied omdat zij in vervoering eraan had kunnen sterven. Zij kon niets meer uitbrengen, zich zelfs niet meer bewegen. Ze besefte in welk gevaar zij zich verkeerde. Het is zoals je in een diepe slaap droomt over een toestand waarin verlangt uit te komen, maar je niet bij machte ben te spreken, ook al zou je het willen.

Maar hier verlangt de ziel geen uitweg.  Ze zou het liefst door de handen van deze liefde gedood willen worden. Maar van tijd tot tijd toont Zijne Majesteit hoe goed het is dat ze leeft. Ze merkt dat haar zwakke natuur dit geluk niet lang kan dragen. Ze verlangt een ander geluk dat haar uit dit onmetelijk grote weghaalt Ze zegt: ‘Ondersteun mij met bloemen.’ Hiermee vraagt zij grote werken te mogen doen in dienst van de Heer en van de naaste. Ze is bereid afstand te doen van deze genoegens. Omdat het echter meer een actief dan een contemplatief leven betreft, heeft zij het gevoel alsof zij haar ziel hierbij gaat verliezen. Maar de Heer geeft waarom zij vraagt. En Martha en Maria zullen voortaan samenwerken. Want ook al heeft het actieve leven de schijn van uiterlijkheid, het innerlijk is altijd werkzaam. De actieve werkzaamheden die uit deze bron voortkomen brengen bewonderenswaardige en rijk geurende bloemen voort. Ze worden geboren uit deze boom van Gods liefde en zijn zonder enig persoonlijk belang. De parfum van deze bloemen verspreidt zich ten voordele van talrijke mensen. Duurzame parfum die niet vervliegt maar grote uitwerking heeft.

Wat ik bedoel is dit. Een predikant houdt een prachtig preek voor het welzijn van de zielen. Maar hij kijkt daarbij vooral naar de voordelen voor zichzelf. Hij wil graag behagen, eer en aanzien ontvangen of hij hoopt dankzij zijn retorische vaardigheid kanunnik te worden. We moeten voorzichtig zijn met onze zogenaamde goede bedoelingen. We willen al te graag behagen. We vrezen de vervolging, willen aangenaam zijn aan koningen, aan de heren, aan het volk en we gedragen ons volgens de voorzichtigheid die zo gehuldigd wordt in de wereld. Hiermee worden vele onvolmaaktheden bedekt.

Deze werken zijn niet de bloemen waarom de bruid vraagt. Zij beogen alleen maar de eer en glorie van God. Wie de Heer tot deze toestand heeft gebracht, denken niet aan zichzelf noch aan wat ze kunnen verkiezen of winnen. Ik moet zelf vaak denken aan de heilige Samaritaanse. Ze begreep heel goed de woorden van de Heer. Goddelijk dronken ging die vrouw roepend langs de straten. Ze was nederig. Toen de Heer over haar fouten sprak. Werd ze niet boos – zoals de wereld van daag de dag moeilijk de waarheid verdraagt. Maar ze noemde Hem wel een profeet. Op haar woord verliet een grote menigte de stad om de Heer te gaan ontmoeten. Het verbaast mij dat zij een vrouw geloofde en ze was ook nog van lage komaf.

De bruid zegt: ‘Versterk mij met appels.’ Ik bid: sta toe dat ik beproefd word, geef mij vervolgingen, Heer. In de appelboom zie ik de boom van het Kruis, want het Hooglied zegt ook: ‘Onder de appelboom heb ik je verwekt.’ Leven te midden van kruizen, beproevingen en vervolgingen is een sterk middel om zich niet alleen maar te wijden aan de genoegens van de beschouwing. Het lijden is een bron van levendig genot.  Hoe verder men gevorderd is in dit gebed en hoe meer verwend door de Heer, des te meer is men bereid om de medemens te helpen, vooral dan naar de ziel. Maar zoals ik al zei, men moet niet te snel de medemens willen helpen. Hoe graag beginnelingen dit ook willen. Ze moeten eerst enige tijd vertoefd hebben aan de goddelijke borst. Elders heb ik gesproken over het ogenblik dat een ziel kan beginnen met het helpen van anderen.

Ik hoop dat alles wat ik gezegd en geschreven hebt de Heer welgevallen is. Ik heb het wegens mijn vele bezigheden nogal haastig opgeschreven Moge het de Heer behagen ons bij de hand te houden en ons leren steeds zijn wil te volbrengen. Amen.

Drie eeuwen na Teresa schrijft Carl Gustav Jung dit over de ziel: 'Wanneer de ziel van de mens iets is, dan iets onafzienbaar gecompliceerds en van een onbeperkte veelzijdigheid, die onmogelijk enkel met drift-psychologie te verklaren is. Ik kan alleen in diepe be­wondering en eerbied stilstaan voor de afgronden en hoogten van de psychische natuur. Haar niet-ruimtelijk universum bergt een onmetelijke rijkdom aan beelden die miljoenen jaren ontwikkeling opeengehoopt heb­ben en in het organisme bevestigd. Mijn bewustzijn is als een oog dat de verste ruimten kan bevatten, maar het psychische niet-Ik vult deze met niet-ruimtelijke beelden. En deze beelden zijn geen bleke schaduwen, maar geweldig machtige psychische factoren die wij wel kunnen mis­verstaan, maar nooit door ze te ontkennen van hun macht kunnen be­roven. Naast deze voorstelling kan ik alleen maar de aanblik stellen van de sterrenhemel bij nacht - want het equivalent van de binnenwereld is alleen de buitenwereld, en zoals ik de laatste bereik via mijn lichaam bereik ik de eerste via mijn ziel.

Het zou Godslasterlijk zijn te beweren dat God zich overal kan open­baren behalve in de menselijke ziel. Ja, de innige verhouding tussen de ziel en God sluit elke ontwaarding van de ziel bij voorbaat uit. Het gaat misschien te ver om van verwantschap te spreken; maar in elk geval moet de ziel de mogelijkheid in zich dragen van een relatie tot God, een overeenkomst hebben, anders kan er nooit een relatie ontstaan. Deze overeenkomst is, in psychologische termen, het archetype van het Gods­beeld.’ 16   

Teresa zou dit met instemming gelezen hebben. Ook al beschikt zij slechts over christelijke beelden en woorden – Jung had een arsenaal aan symbolen en verhalen uit de gehele geschiedenis van de mensheid– zij getuigt niet minder van een levendig en krachtig zielenleven. De godheid is de werkelijkheid van haar ziel. De taal van haar geloof leerde zij symbolisch te verstaan. In haar heldere en krachtige visioenen werden God de Vader, de mens Jezus, het kruis, de Bruidegom, de Drie-eenheid psychische realiteiten, waarmee zij een levendige en vreugdevolle relatie onderhield.

Hoewel zij ook angst en onzekerheid gekend heeft en lange tijd in troosteloze dorheid gebeden heeft, uiteindelijk beschrijft zij vele moment van vreugde en genot. Geraakt door God spreekt zij zo vaak over ‘in vuur en vlam gezet door de liefde’, ‘een tedere kus’, ‘liefdevolle, zoete woorden’, ‘een zachte beminnelijkheid’, ‘gezegende slaap’, ‘gelukkige dronkenschap’, ‘liefdevolle zoetheid’. Daarbij vergeet zij vooral haar eigen zwakheid en zondigheid te vermelden, zo vaak en zo onbarmhartig dat psychologen haar ziekelijk scrupuleus genoemd hebben.

Maar behalve een scherpzinnige analytica van zichzelf en anderen, is Teresa boven al een humanist. Maar niet de moderne humanist die de grootheid van de mens ziet in zijn autonomie, zijn vrijheid, zijn rationaliteit en zijn meesterschap over de schepping. Voor Teresa ligt het meest eigene van de mens in zijn vermogen het kostbaarste wat hij denkt te zijn op te offeren aan groter, ondenkbaar doel. Zij kent haar leven niets anders als een grenzeloos, mateloos en rusteloos verlangen naar de Ander. Niets op deze wereld met al zijn rijkdommen, genoegens, bezittingen, huiselijk geluk, geld, roem of aanzien kan dat verlangen bevredigen, want voor Teresa zijn alle aardse dingen ‘niets’. Haar verlangen gaat exclusief uit naar de Ander, een in haar wonende aanwezigheid, die zij kent als de oneindige Liefde, de oneindige tegenwoordige, lonende Liefde die haar ingewanden omhelst. In haar sensuele taal zegt Teresa dat alles wat de ziel doet is die Liefde proeven, overigens passief, want het werk van de eigen vermogens is stil gelegd. De ziel ligt stil in het genot van zuigen, zoals het kind aan de moederborst. Zo vult zij zich met de Liefde, die haar hele zijn transformeert tot Liefde. Zo zegt zij het in een gedicht:

                

Ziel, je moet jezelf zoeken in Mij

en je moet Mij zoeken in jou

 

Zo krachtig is de stempel van de liefde

O ziel, die jij graveerde op Mijn hart

Dat elke ambachtsman erkennen moet

Nooit een dergelijk resultaat bereikt te hebben,

Al was zijn kunst nog zo verheven en voortreffelijk.

 

Uit liefde heb ik jou gemaakt

Om lieftallig en mooi te zijn;

Dus, als je mogelijk zou zijn verdwaald,

Jij staat geschilderd op Mijn hart.

Ziel, je moet jezelf zoeken in Mij.

 

Ik weet heel goed dat jij jezelf gegraveerd

wilt zien op Mijn borst –

Een beeld levendig afgedrukt –

En dat jij je zult verheugen

zo veilig gehuisvest te zijn,  zo hoog gezegend.

 

En als je misschien niet weet

Of je verkommert onderweg naar Mij,

Ga niet naar buiten om Mijn gelaat te zien,

Ronddolend van plaats naar plaats,

Want je moet Mij zoeken in jou.

 

Want, ziel, in jou heb ik mij opgesloten,

Jij bent Mijn woning en Mijn huis;

En mocht ik op een dag ontdekken

dat de deuren van je geest dicht zijn,  stevig op slot gesloten,

dan vraag Ik toegang zodra ik kom.

 

O, zoek mij niet ver weg

Want als je Mij bereiken wil

Hoef je slechts Mijn naam te zeggen

en zonder uitstel ben Ik daar.

Want jij moet mij zoeken in Jou.17

Er is nog een reden waarom Teresa humanist is, afwijkend van ons moderne humanisme. Zij probeert niet het lijden op te heffen of zogenaamd het beste ervan te maken, zij omhelst het lijden als intrinsiek behorend tot haar leven. Incarnatie, de gedachte dat God mens wordt, is de verheerlijking van de werkelijkheid die tot in het absurde ook bij onschuld een zee van lijden is. Vandaar haar gerichtheid op de lijdende Jezus, de man van smarten. Liefdevol omhelst zij Hem genageld als Hij is aan het kruis. Teresa voelt zich één met het bloedende, pijnlijke lichaam van de man: ‘Ik kon alleen maar aan Hem denken als de man die Hij was.’ Zij bracht Hem in haar zodat Hij woont in haar: ‘Ik kan niet twijfelen dat Hij in mij was, of dat ik totaal in Hem was ondergedompeld (Mijn Leven, 10: 1) Met een amoureuze blik keek zij naar de lijdende man. Zij weet zich zwanger van Hem. Zij is het sacrale lichaam waarin zij de Mensenzoon ontvangt, fysiek in de communie tijdens de eucharistie. En met Hem ontvangt zij ook zijn liefdevolle Vader.

Teresa beschrijft hoe zij in een visioen helder de aanwezigheid van Christus zag:

‘Terwijl ik aan het bidden was op het feest van de heilige Petrus zag ik, of beter gezegd voelde ik, Christus naast mij, want ik zag niets met de ogen van het lichaam en evenmin met die van de ziel. Het was — zoals ik zei — of ik Hem naast me zag. Ook meende ik dat Hij het was die tot me sprak. Over het bestaan van dergelijke visioenen wist ik totaal niets. Aan­vankelijk was ik erg bang. Ik schreide zonder op­houden. Maar van zodra de Heer één geruststellend woord tot me sprak, was ik als naar gewoonte in vrede, getroost en vrij van alle angst. Het was of ik Jezus Christus altijd aan mijn zijde had. Maar daar het geen visioen van de verbeelding was besefte ik niet onder welke vorm 3. Wel voelde ik het duidelijk aan, Hij bevond zich steeds aan mijn rechterzijde. Hij was getuige van al wat ik deed en van zodra ik me inkeerde of minder verstrooid was, kon ik zijn nabijheid niet loochenen.’  18  

Pedro de Alcantara, de asceet die slechts een paar uur per nacht sliep, wiens geschriften als verdacht stonden aangeschreven en die Teresa ondersteunde, ook omdat hij vrouwen meer geschikt vond voor het mystieke leven dan mannen, verzekerde haar dat dit soort visioenen tot de meest sublieme behoorde. En zij vervolgt: ‘Als ik zeg Christus niet te zien met de ogen van het lichaam en evenmin met die van de ziel 4, daar het hier niet gaat om een visioen van de verbeelding, hoe komt het dan dat ik Hem bij me weet en dit beweer met een grotere zekerheid dan wanneer ik Hem met eigen ogen zou zien? Je kunt het vergelijken met iemand die volledig in het don­ker is, of blind en dus niemand naast zich kan zien. Deze vergelijking gaat slechts gedeeltelijk op daar de andere zintuigen werkzaam blijven en je hem nog kunt horen spreken en bewegen; je kunt hem ook aanraken. In dit geval is er niets van dat alles. Duisternis is er evenmin. De ziel ontvangt een voorstelling helderder dan de zon. Ik zeg niet dat ze de zon of een helderheid ziet, maar wel een licht, dat zonder dat je het ziet, je verstand verlicht, zodat de ziel bekwaam wordt dit groot goed te genieten. Het brengt veel heil mee.’  19  (Mijn Leven, 27,3)

Het visioen is in haar gedrukt, reeds ingeschreven, gekerfd, gebeeldhouwd en zij vergelijkt deze heilige Aanwezigheid met een levensonderhoud waarin zonder inspanning voorzien wordt: alsof het voedsel reeds in de maag geplaatst is zonder dat wij het eten of weten hoe het daar gekomen is.’

Verbazingwekkend hoe helder voor Teresa dit visioen is. Maar altijd staat haar leven in het teken van het kruis, zij het dat zij ook dit in een sublieme vorm waarneemt. Voor haar zijn de wonden van de gekruisigde juwelen: ‘Het was gemaakt van vier grote stenen onvergelijkbaar meer kostbaar dan diamanten. – er is geen geschikte vergelijking met bovennatuurlijke dingen. Een diamant scheen vervalsing en onvolmaakt vergeleken met de kostbare stenen die hier gezien worden. De voorstelling van de vijf wonden was van een fijn vakmanschap. Hij vertelt mij dat van nu af ik het kruis op die manier zou zien. En zo geschiedde, want ik zag niet het hout waarvan het gemaakt was maar die stenen. Niemand echter zag dit, behalve ik. 20 (Mijn Leven, 29,7)

Maar de beelden vernietigen haar. Vader en Zoon overspoelen haar. Zij wordt de Ander, niet als werk, als inspanning van haar kant, maar als verlangen. De ziel is niet in het bezit van de Ander, maar zij verlangt slechts. Het opschorten van het intellect – wat valt hier te begrijpen? – gaat over in het zich overgeven aan haar beminde Bruidegom, ondergedompeld als zij is in gebed, in het gebed van rust, in het gebed van eenheid, in de extase. Zij is slechts een spons: ‘Zoals een spons zwelgt door het zuigen van water, zo leek mijn ziel vervult van de godheid.’ (Gewetensbrieven, 15).

Voor Teresa is het lijden geen ongeluk, geen rampspoed dat met alle middelen overwonnen moet worden, noch tragisch en lijdzaam te dragen. Het lijden wordt haar gegeven door de Heer. In haar commentaar op het Hooglied vraagt zij er zelfs om: ‘Ik bid: sta toe dat ik beproefd word, geef mij vervolgingen, Heer.’ Voor haar is het lijden wat de Heer haar schenkt een genot. ‘Haar eenheid met de gewonde Jezus was een wellust voor de zinnen, een feest voor het vlees,’ aldus Kristeva (12 – 8) Beproevingen zijn gezondheid en medicijn.  Hoe is dat mogelijk? Haar hele leven is een lijdensweg. Voortdurend wordt ze getroffen door ziekten en kwalen. Mentaal staat zij stelselmatig onder druk van wantrouwen, roddels, verdachtmakingen. Maar het belet haar niet om nog meer lijden en beproevingen te vragen. Zij verergert zelfs vrijwillig haar lijden door zich te onderwerpen aan grote verstervingen. Is dat geen sadomasochisme?  Wellicht, maar dan wel van een heilig soort. Psychologen en psychiaters hebben zich gehaast Teresa voor ziek te verklaren. Maar zij weet als geen ander dat wat voor de mens ziekte is, is voor God een toestand van blakende gezondheid. Voor Teresa is deze pijn een ‘speciale gift’.

Teresa beschikt over een geheim dat voor ons, moderne humanisten, niet te pruimen is. Zij heeft haar leven, het kostbaarste dat zij heeft,  opgegeven: ‘Ik leef zonder te leven in mijzelf,’ ‘Ik leef reeds buiten mijzelf.’ Mede dankzij het gebed van rust heeft zij geleerd in een voortdurende staat van sterven van liefde te verkeren. In een gedicht schrijft zij:

 

Ik leef, toch leef ik niet het ware leven wat ik ken,

en zo leef in verwachting,

ik sterf omdat ik niet sterf.

 

Sinds ik dit nieuwe dood-in-leven hebt gekend,

Is mijn leven vervreemd van mijzelf,

Want nu leef ik een ongekend leven:

De Heer heeft mij opgeëist als zijn eigendom,

Mijn hart heb ik Hem gegeven in ruil voor Zijn troon,

Waarop Hij onuitwisbaar schreef:

‘Ik sterf omdat ik niet sterf.

 

In dit gevang, een goddelijk huis,

Gevangenis van liefde waardoor ik leef,

Heeft mijn God Zichzelf aan mij als bruidsschat gegeven

En zo mijn hart bevrijd.

En als ik met liefde hunker en verlang,

Zucht ik met God, mijn gevangene:

Ik sterf omdat ik niet sterf.’

 

Hoe walgelijk is dit leven hier beneden,

Dit ballingsoord van verdriet en pijn,

Deze kerker en deze gruwelijke ketenen,

Waarin de ziel gedwongen wordt te gaan!

Terwijl ik alles doe dit lijden volle leven te verlaten

Roep ik angstig, luid en allesdoordringend:

‘Ik sterf omdat ik niet sterf.’

 

Ik leef omdat ik stellig weet

Het naderen van de dood,

Maar zekerder mijn hoop

want dood en leven gaan hand in hand.

O dood, jij schepper van het leven,

Ik wacht op jou, ik kom je nader,

Ik sterf, omdat ik niet sterf.

 

Denk, leven, aan de macht van liefde

En houd op mij met verdriet en pijn te overladen.

Denk, smeek ik, om jou te winnen,

Moet ik jou volledig achterlaten.

Dan,  dood, kom blijmoedig naar mij toe,

Kom zachtjes, onverschrokken als ik ben,

Want wie sterft, sterft niet.

 

Dat leven,  met leven zonder te herleven,

Is waarlijk leven voor altijd:

Totdat dit huidig leven over is,

Kan ik niet genietend in dit leven staan.

Dus, dood, sterf niet op mijn roepen,

Want door de dood kan ik het leven schouwen

Wie sterft omdat ik niet sterf.

 

O leven, welke dienst kan ik verlenen

aan mijn God die leeft in mij,

Tenzij ik jou eerst achterlaat.

Zodat ik het verdienen mag Hem voor mij te winnen?

Ik win Hem stervend dag na dag

Zo’n verlangen heb ik naar mijn Bruidegom,

Stervend omdat ik niet sterf.

Teresa schreef deze regels in Salamanca, nadat zij weer bij zinnen kwam na enige momenten van extase. Zij zag in een kortstondig visioen hoe de Heer haar geest wegvoerde naar de nabijheid van zijn Vader en zei tot Hem: 'Zij, die U mij gegeven hebt, geef ik aan U.' En Hij scheen mij naar zich toe te trekken.'  Toch voelde Teresa zich bedroefd en in een staat van verlatenheid. Het verontrustte haar. Even later  vertelt zij van een helder visioen dat haar veel troost bracht: "'Hij kwam naast mij zitten en zei; 'Jij, dochter, ziet Mij hier. Dit ben Ik. Toon mij je handen.'  En hij nam mijn handen en legde ze in zijn zijde. Hij zei: 'Zie mijn wonden. Jij bent niet zonder Mij. Het leven is kort en gaat spoedig voorbij.' 

Ik sterf omdat ik niet sterf. Wie het volledige leven wil, moet bereid zijn te sterven en wel in dit leven. De zentraditie leert dat verlichting zich toont in 'de grote dood'. De fysieke dood is in zoverre geen probleem, dat zij onherroepelijk komt, van nature. Maar wie, zoals Teresa, het eeuwig leven wil,  die  dient bereid te zijn te sterven aan en in dit leven, een achterlaten van alles wat de ziel verlangt, wenst, verworven heeft.

Lijden is een onontkoombaar deel van de band met de Ander. En Teresa gaat zover te zeggen dat God in staat is de grootste pijn te verbinden met de grootste vreugde en rust van de ziel. Ook al vindt zij zelf het heel moeilijk dit uit te leggen: ‘Het centrum van onze ziel, of deze geest, is iets wat zo moeilijk te verklaren is en zelfs erin te geloven, dat ik denk, zusters, dat ik jullie niet in de verleiding wil brengen om niet te geloven wat ik zeg… Enerzijds te spreken over pijn en lijden en tegelijkertijd te zeggen dat de ziel in vrede is, is moeilijk te verklaren…maar ik weet dat ik de waarheid spreek.’ 21 (

Vaak gehoord: je moet God vinden in je zelf.  Teresa zal zeggen: dat is waar, maar daarvoor moet je eerst een andere beweging maken, namelijk eerst uit jezelf treden, een niet-persoon worden oftewel volledig opgelost raken in God. Dan kan God niet anders dan zichzelf laten vinden. Zij noemt dat ook: ‘God schaakmat zetten.’ God kan dan niet anders dan de duistere diepten van lichaam en ziel te doordringen. En zo smelt de minnaar in de beminde en de beminde in de minnaar. Teresa wist dat erotiek de dragende golf van liefde is. Haar lichaam beweegt mee met de plasticiteit van de ziel, die ruimte biedt aan visioenen, extase en geheime woorden. Is het aardse lichaam aanvankelijk een loden last, voor Teresa wordt het ‘speelgoed’ in de handen van de Heer. Hij is de ‘glasblazer’ die het lichaam tot voertuig maakt, dat even groot is als Zijn wensen die Hij erin giet. Het enige wat Teresa heeft te doen is verlangen, liefhebben en sterven. Zij verdwijnt en haar lichaam en ziel staan in bloei vanwege een goddelijke mengeling van pijn en genot.

Ook op het hoogtepunt van haar innerlijke leven, haar huwelijk met Christus, speelt het lijden een essentiële rol. Zij krijgt geen ring, maar een nagel van het kruis. Zij beschrijft hun huwelijksvoltrekking aldus:

Hij verscheen in een visioen van de verbeelding, zoals andere keren, diep in mijn binnenste. Hij gaf me zijn rechterhand en zei: ‘Bekijk deze nagel’. Hij is een teken dat je voortaan mijn bruid zult zijn. Tot nog toe had je het niet verdiend. Van nu af aan zal je niet alleen voor mijn eer ijveren omdat Ik je Schepper, je Heer en je God ben, maar omdat jij mijn waarachtige bruid bent. Mijn eer is die van jou en die van jou is de mijne. (Gewetensbrieven 32, p.312) 

)Wat betekent Teresa voor mij, gevormd en getekend door de 20e en 21e eeuw? Julia Kristeva, al vaak hier gedicteerd, deed mij een handreiking. Bulgaar van afkomst, ging zij studeren in Parijs en is voor de rest van haar leven in Frankrijk blijven wonen. Haar kwalificaties: filosoof, linguïst, psychoanalyticus, feminist, romanschrijver en overtuigd atheïst. Dat laatste maakt haar studie van het leven en werk van Teresa des te opvallender. Religie is voor haar belangrijk, maar de mystiek nog meer. Al eerder schreef zij essays over diverse mystici zoals Bernardus, Jeanne Guyon, Bataille onder de titel ‘Histoires d’amour’ (vertaald als ‘Tales of love’ en in het Nederlands als ‘Liefdeslessen’). Maar een bijzondere fascinatie heeft zij voor Teresa van Avila. Haar 600 bladzijden tellende ‘verbeelde biografie’ is een lange liefdesbrief, rechtstreeks gericht tot de Karmelietes. Onder haar ‘nom de plume’ Sylvia Leclercq leest zij zeer nauwkeurig Teresa’s geschriften, verdiept zij zich in haar tijd en haar tijdgenoten, vermeldt zij melige en sceptische reacties van vrienden en collega’s op haar fascinatie, reist zij naar Avila en bericht zij over 9/11 in New York, de aanslagen in Madrid en Londen die tijdens haar schrijfwerk plaats vonden. Enkele mooie bladzijden wijdt zij aan muziek – Monteverdi, Vivaldi, Haydn – en zij creëert een theaterstuk rond de dood van Teresa, waarin zij iedereen, die een rol speelde in haar leven, laat verschijnen rond het sterfbed. Zij eindigt met een pittige brief aan Denis Diderot, prominent verlichtingsfilosoof, naar aanleiding van zijn roman La religieuse (De Non), waarin hij de lijdensweg beschrijft van een non, die tegen haar zin het klooster is ingegaan.

Het boek lijkt soms een roman, soms een verzameling persoonlijke notities en invallen en dan weer een wetenschappelijk werk. Maar de psychoanalyse is alom aanwezig. Tegen de moderne trend waarin Freud wordt weggelachen, blijft zij beweren dat het de moeite waard is zijn teksten grondig te lezen. Psychoanalyse is voor Kristeva de enige weg waar de mens door grondig zelfonderzoek zichzelf opnieuw kan uitvinden en van zijn trauma’s kan genezen. De psychoanalyse verzet zich ‘tegen het verlangen van mensen niet te willen weten’. Voor haar is er ‘buiten de psychoanalyse geen menselijke ervaring die de mogelijkheid biedt om opnieuw te beginnen.’  Dus legt zij La Madre liefdevol op de divan. Heeft Teresa zichzelf opnieuw uitgevonden?

Zij richt zich tot Teresa: ‘Met het scalpeermes van je zelfanalyse groef je naar het diepste, meest intieme gebied, waar metafysische categorieën elkaar overlappen of zich aaneenschakelen – lichaam en/of ziel, materie en/of geest, ruimte en/of tijd, subject en/of object… Het is niet meer dan gevoeligheid van zeer intelligent vlees, wiens verstaan een functie is van ruiken-luisteren-zien-tasten: elke zintuig is een drempel die je benadert en waar je overheen stapt om in contact te komen met de Ander en met anderen, zonder verkracht, verschrikt of gewond te worden.’

Teresa is al bij al een normale vrouw, denkt Sylvia. Toch is zij enigszins onthutst over wat er gaande is onder dat ruwe wollen habijt. Bij nader inzien vraagt zij zich af of Teresa toegeeft aan een zinnelijke vrijheid die haar religie verbiedt of dat zij, in tegendeel,  de innerlijke boodschap van die religie activeert. Niettemin noemt zij Teresa’s liefde voor de Vader incestueus en haar zelf kwellende liefde voor de gekruisigde Zoon sadomasochistisch. Maar Teresa overtrad een verbod om dit verbod te niet te doen. Het toestaan van incest met de ideale Vader-Zoon herstelde de wereld als plaats van vreugde en genade. Het leidde haar tot een volledige transformatie in God.

Sylvia: ‘De nieuwe topologie van intimiteit die je relatie met de Beminde kleurde, veranderde volledig de ervaring van lijden: waar je pijn voelde, kon je dit niet toeschrijven aan de negatieve waarde van ziekte. Dit ondermijnt eerder de sadomasochistische ziekteleer waarop ik jou van buitenaf vast wilde pinnen. Het incestverbod is geen blinde vlek. Je valt niet in een psychose of zelfs perversie, Teresa, mijn lief, je waggelt naar de grens. In plaats daarvan, zoals al het lijden op jouw gebied, staat het verbod zichzelf toe een ‘transparante bedekking’ te zijn, zoals jij het beschrijft in jouw Verblijven, met andere woorden, door jouw verbeelding geïncarneerd, zinnelijk en verdraagbaar, alsof door een strelend, flinterdunne sluier. Zoals jij het beschrijft, is de lust van liefde in de vorm van incest van de Bruidegom met de Zoon-Vader vrijgemaakt van schuld door de fictie van een ‘eenheid’ die jij zo sterk verlangt dat je het ervaart als een fysiologische werkelijkheid.’ 22  

Sylivia gaat nog verder: ‘De ervaring van inlijving door de verbeelding van incest over en boven het incesttaboe te dulden, zal een nieuwe denkbeeldige visie vereisen als je dit naar je zusters en biechtvaders wilt overbrengen - en tot ons, je lezers van het derde millennium. Het zal het verhaal zijn van een verborgen schat, het kistje dat een geheim juweel bevat.   23

En wat is dit verborgen juweel? Sylvia: ‘Aangezien voor jou het juweel de ‘heilige mensheid van Christus’ is, Zijn begerend en begerig lichaam, gefolterd en verheerlijkt, is het begrijpelijk dat het contact met Hem in de visioenen – zoals jij reist door de doorlaatbare verblijfplaatsen – niet langer vuur in jou doet ontbranden, maar slechts een teugelloze extase.  24  (29,26) Anders gezegd: ‘Als masochisme en sadisme niet vermeden kan worden, zijn zij niettemin gekroond door verrukking en overschreden in een ‘huwelijk’.

Sylvia lijkt zich niet te bekommeren om met enige logica haar studie vorm te geven. Haar hoofdstukken lijken meer te ontstaan wat haar op dat moment aan biografische gegeven en reflecties te binnenschieten.   Zo schrijft in hoofdstuk 15 een waarderende conclusie betreffende Teresa: ‘Voor de eerste keer beschrijft een persoon -een vrouw, wat wil je nog meer – met klinische helderheid de staten van depersonalisatie veroorzaakt of verergerd door epilepsie, tezamen met haar transcendentie door geloof in en liefde voor de Ander… Wat Teresa toevoegde aan de dienst van het geloof, zoals het verstaan werd door de vroegere stroming van de mystieke theologie, was haar neuropsychische pathologie en haar vrouwelijke sensualiteit, haar hysterische hartstochten, haar literaire artisticiteit en psychologische scherpte opgerold in fysieke angst.’

In het laatste hoofdstuk lijkt Sylvia opnieuw te beginnen en vraagt: ‘Wie ben je, Teresa? Een tuin besproeid met vier wateren, een vloeibaar kasteel open voor oneindigheid met zeven doorlaatbare woningplaatsen, een onuitputtelijk schrijver, een onverschrokken krijger, een willoze minnares die zucht naar meer onder Bernini’s liefkozing? Een armzalige epilepticus of een krachtige vrouw? Een Karmelietes opgesloten in een hopeloos droombeeld of een modern, meer dan modern subject? Heb ik echt op het einde van deze lange reis een antwoord? Na jou, zo goed als ik kon, gevolgd te hebben door je leven en dood, door het firmament van ideeën waar je zweeft met je opus dat jouw juweel is, blijft de laatste vraag open. 25  

Misschien is dat de tragiek, niet alleen van Teresa, maar van alle mystici: uiteindelijk blijven zij onbegrepen. Vreemdelingen zijn ze, zwervers van de geest, die nooit om asiel vragen. Onzichtbaar wonen zij opgesloten in onneembare vestingen, kloosters genaamd. Terwijl de wereld werkt, zwoegt en vecht om te overleven, schijnen zij zich nergens om te bekommeren. Nou ja, zij sloven zich uit voor wat genoemd wordt het bovennatuurlijke, het eeuwige, het Ene. Maar geen sterveling weet wat daarmee bedoeld wordt. Zij worden minnaars van God genoemd, maar van hem is geen schim op aarde te bekennen. Zij beroepen zich op het zien van visioenen, het horen van innerlijke stemmen, oncontroleerbaar voor de buitenstaanders, maar wel voer voor psychiaters en psychologen. Bovendien zijn er verklaringen genoeg: brein stoornissen, anorexia onder de noemer vasten en versterving, te lange isolatie, sadistische aanleg, seksuele frustratie, psychotische decompensatie…

Teresa ligt gemakkelijk onder vuur van de verlichte filosoof, de weldenkende wereldburger, de gezondheidsfreak, de trotse wetenschapper, als ook van de orthodoxe, dogmatische theoloog. Want de godheid van Teresa is niet zozeer van de geloofsbelijdenis. Hij is de diep verlangde Bruidegom, die in haar woont en haar ziel en lichaam volledig in beslag neemt. Zij zegt overigens meerdere malen dat zij ook zij geen idee heeft wat haar overkomt. En Sylvia Leclercq, alias Julia Kristeva,  merkt terecht op dat Teresa pas enige helderheid kreeg over haar visioenen door het op te schrijven. En dankzij haar schrijfkunst, kunnen wij iets te weten komen van haar mystieke weg.

Maar voor wie schreef Teresa? Natuurlijk, voor haar zusters en naar ik mag aannemen voor de mannelijke tak van de karmelietenorde.  Of in algemene zin, zoals zij zelf ergens zegt,  ‘voor hen die reeds weten’. Dit is het probleem van alle mystieke literatuur. Wie, als volledige buitenstaander, geen enkele ervaring en dus geen idee heeft waar de mystici, al of niet met enig literair talent, over schrijven,  zal verbaasd, onverschillig of afkeurend de ogen laten glijden over de mysterieuze woorden van deze Gods zoekers. Enige erkende verwantschap is onontbeerlijk. Voor mij komt daar nog een tweede criterium bij: ik lees hun geschriften alsof zij geschreven zijn hoofd persoonlijk aan mij. Zo wil ik de mystieke teksten lezen, de Bijbel, de Koran, de Bhagavad Gita, de Boeddhistische sutras, Dogen Zenji en, zoals in dit geval, Teresa van Avila.

***

Teresa’s leven eindigt ’s avonds 4 oktober 1582. Ze werd begraven in het Convento de la Anunciación. Negen maanden na haar dood werd de kist geopend. Haar kleren waren aan het vergaan, maar haar lichaam bleek intact te zijn. Voordat het opnieuw begraven werd,  sneed men een van haar handen af en werd in een doek gewikkeld en opgestuurd naar Avila. Gracian, haar biechtvader en grote vriend, sneed de pink af en zou die voor de rest van zijn leven bij zich dragen. Het lichaam werd opnieuw opgegraven op 25 november 1585 om te worden verplaatst naar Ávila en ongeschonden bevonden. Een arm werd verwijderd en achtergelaten in Alba de Tormes op verzoek van de nonnen, om te compenseren voor het verlies van de belangrijkste relikwie van Teresa, maar de rest van het lichaam werd geborgen in de kapittelzaal van de Ongeschoeide Karmelieten in Ávila. De verwijdering werd gedaan zonder de goedkeuring van de hertog van Alba de Tormes en hij bracht het lichaam terug in 1586, waarbij paus Sixtus V beval dat het in Alba de Tormes moest blijven op straffe van excommunicatie. Daar is Teresa gebleven. Haar graf trekt tot op de dag van vandaag vele pelgrims en haar geschriften worden nog altijd gelezen.

Na haar dood werd in haar brevier, haar gebedenboek, een klein gedicht gevonden waaruit bleek hoezeer Teresa zich uitsluitend op God gericht had. Haar geliefde pater Gracián schreef: 'Dit brevier behoorde tot Moeder Teresa van Jezus en zij gebruikte het voor haar gebeden toen Onze Heer haar ten hemel riep vanuit Alba. En omdat dit waar is, heb ik het ondertekend met mijn naam: Fray Gerónimo  Gracián de la Madre de Dios.' Dit gedicht 'Nada te turbe'  is ook een geliefd en veel gezongen lied in de eucomenische kloostergemeenschap  van Taizé.

 

 

                       Laat niets je verstoren;

                       Laat niets je ontmoedigen;

                       Alle dingen gaan voorbij;

                       God verandert nooit.

                       Geduld bereikt

                       Alles wat je nastreeft.

                       Hij die God heeft

                       Ontdekt dat hij niets mist:

                       God alleen is voldoende.26

 

 

  • 1Teresia van Avila, Mijn leven, autobiografie, Carmelitana, Gent 1984, p.306/307.
  • 2idem, p. 306.
  • 3 Voor een biogafie: Cathleen Medwick, Teresa van Avila, een spirituele biografie, Ten Have, Baarn, 2002. Of dezeRowan Williams, Teresa of Avila, Continuum, London/New York, 1991.
  • 4Teresa van Avila, Mijn Leven, Carmelitana, Gent,1984
  • 5Teresa van Avila, Innerlijke Burcht - Gewetensbrieven, Carmelitana, 2007.
  • 6idem, p. 323.
  • 7idem, p.340/341.
  • 8idem, p.316/317.
  • 9Teresa van Avila, Mijn Leven, op.cit. p.95.
  • 10Teresa van Avila, Weg van volmaaktheid, Hooglied, Carmelitana, 1980. Voor het Hooglied p.259 vv.
  • 11Julia, Krevan, Teresa, my love, an imagined live of the saint of Avila, translated by Lorna Scott Fox, Columbia University Press, New York, 2015, E-book,
  • 12Voor de Constituties baseer ik me op The complete works of StTeresa of Jesus, translated E.Allison Peers, Sheed and Ward, London, 1978, Minor Prose Works, Constitutions which the mother Teresa of Jesus gave tot the discalced Carmelite Nuns, 207 - 239. Nog altijd één van de beste en mooiste vertalingen van de geschriften van Teresa.
  • 13John Grimes, A Concise Dictionary of Indian Philosophy; Sanskrit terms defined in English, State University Press of New York, 1996, p.269/270.)
  • 14Julia Kristeva, op.cit. hfst. 9 Her lovesickness, p. 6
  • 15idem, p. 7 van hfst. 9.
  • 16Gustav Jung, Herinneringen, dromen, gedachten, Van Loghum Slaterus, Deventer, 1973, p. 356.
  • 17Vertaald uit Complete Works of St. Teresa of Jesus, E. Allision Peers, op.cit. Poems, p. 287/288.
  • 18Teresa, Mijn Leven, op.cit. 271.
  • 19idem, p.272/273.
  • 20idm, p. 302.
  • 21Julia Kristeva, op.cit. hfst 29, 23.
  • 22Julia Kristeva, op.cit, hoofdstuk 29, 17.
  • 23idem, hoofdstuk 29, 22.
  • 24idem, hoofdstuk 29, 11.
  • 25idem, hoofdstuk 34,p 28.
  • 26Vertaald uit het Engels: The complete works of Teresa of Jesus, op.cit. p.288.