13. De stichters. Michael Murphy en (Richard) Dick Prize

Esalen is het initiatief van Michael Murphy en Richard Price. Zij ontmoeten elkaar in het Cultural Integration Fellowship in San Francisco, waar Harada Chaudhuri de leidende professor was in de vergelijkende godsdienstwetenschap. Voordat zij elkaar tegenkwamen, hadden beide al een indrukwekkend geestelijk pad afgelegd.

Michael Murphy, geboren in 1930, zijn vader was van Ierse afkomst en moeder was Baskisch. 1 Zijn ouders waren lid van de Episcopaalse Kerk en als jongeman ging hij graag ter kerke. Hij dacht er serieus over priester te worden. Dat veranderde toen hij ging studeren in Standfort. Hij hoorde van Darwin’s evolutieleer – ‘een knock-out punch’ - en brak subiet met kerk en geloof. Het evolutionaire denken zou hij altijd blijven koesteren. Een stomtoevallige gebeurtenis in april 1950 gaf zij leven een beslissende wending. In de collegezaal wachtte hij op de professor voor sociaal psychologie. Op het laatste moment hoorde Michael, dat het college verplaatst was naar een ander lokaal. Het auditorium waar hij zat te wachten, was ineens bestemd voor het populaire college van Frederic Spiegelberg over vergelijkende godsdienst. ‘Nu ik hier toch ben, laat ik maar eens naar die man luisteren’, moet Michael gedacht hebben. Spiegelberg kwam binnen en riep: ‘Brahman! Word wakker!’ En vervolgens galmde het door de gehoorzaal: ‘Atman is Brahman!’ Twee woorden die voor Michael zijn geestesoog openden en richting zouden geven aan zijn verdere leven. Allereerst besloot hij bij Spiegelberg te gaan studeren, filosofie en religie, met name de Veda, de Upanisads, Boeddhisme, Sint Paulus, Plotinus, Sri Ramakrishna en tenslotte als toppunt Aurobindo.Frederic Spiegelberg(1897 – 1994) van joodse afkomst, afgestudeerd theoloog bij de Duitse Lutherse kerk, studeerde verder bij Rudolf Otto, Martin Heidegger en Carl Jung. In 1936 vluchtte hij voor de Nazi’s naar Amerika, waar hij werd opgevangen door zijn goede vriend Paul Tillich, die er al gauw voor zorgde dat hij een leerstoel kreeg.

Spigelberg

In 1917 was Spiegelberg een krachtige mystieke toegevallen. Hij studeerde toen Lutherse theologie aan de universiteit van Holland, begon volop te twijfelen aan de rigide opvattingen, die hij te horen kreeg. Hij las Rilke en de Bengalische gedichten in de vertaling van Rabindranath Tagore, poëzie van de Baul traditie, sterk doordrongen van tantrische ideeën. Op een dag wandelde hij door een korenveld, wolken aan de blauwe hemel, bloemen rondom en overal vogelgezang. Plotseling besefte hij dat God geen bepaalde plek, zoals een kerk, nodig heeft voor zijn aanwezigheid en dat heel de wereld altijd heilig is geweest. Men hoeft niet naar Mekka te gaan om Hem te vinden. God is overal. Deze wereld is Gods eeuwige natuur, is zijn gelaat en zijn uitdrukking. Zo beschreef hij deze ervaring:

‘Zijn gewone alledaags bewustzijn was verdwenen en in plaats daarvan voelde hij iets diep, iets heiligs. Hij noemt dit zijn hogere Zelf. En dit, zijn nieuwe, betere, omgevormde Ego ervaart in de zogenaamde wereld niets dan heiligheid. De golven van de oceaan en het waaien van de wind zijn de stem van God en al die bloemen en bomen zijn vol van zijn glorie; als Mozes ziet hij elk bosje branden van sacraal vuur en zoals de mystieke schoenmaker Jacob Boehme, nadat hij lange tijd gekeken had naar de wereldbol van zijn schoenmakerij, ziet hij de heldere straling van een super-kosmische zon die schijnt vanuit het centrum van elk schepsel rondom hem. De gehele werkelijkheid is volmaakt en heilig. Het seculiere leven is verdwenen of het is veranderd in een beter leven, meer reëel en helder nu de vorige dingen voorbijgegaan zijn.’

Voor Spiegelberg was deze ervaring de geboorte van ‘de religie van geen religie’, zoals hij het later in een boek met deze titel beschreef: ‘Wat in het verleden behandeld is als een realiteit, die vóór de mensen stond, wordt nu voor de geest een innerlijke werkelijkheid. In één zin: de achtergrond van een religie van geen religie, welke altijd leidt tot de idee van nieuwe namen voor God, kan ervaren worden in een pantheïstisch gevoel van al-eenheid, welke geformuleerd wordt op een abstracte en geheel neutrale wijze en dat een psychologische inversie betekent van alle vroegere ideeën van een objectieve realiteit.’ (51)

De fundamentele ervaring van dit Zijn en van de eenheid van mens en kosmos leiden tot de vormen, symbolen en rituelen van de religies.  In de loop der tijd raken deze vormen en symbolen verstard. Zij gaan letterlijk geïnterpreteerd worden en verliezen daarmee hun zeggingskracht. Dus volgt er een iconoclastische reactie. De beelden moeten afgebroken worden – een ketterse reactie – omdat zij niet langer accuraat uitdrukking geven aan het mirakel van het Zijn. God moet voortdurend nieuwe namen krijgen. Deze cyclus herhaalt zich eindeloos. En deze cyclus van verandering en vernieuwing van het wonderbaarlijke Zijn is de geschiedenis van de religies.

In onze tijd zoeken we ook een nieuwe richting en wellicht kan het Oosten ons daarbij helpen, aldus Spiegelberg. Hatha yoga en kundalini yoga passen heel goed bij het Westerse temperament. Over kundalini yoga zei hij: ‘De slang is in ons.’

Spiegelberg reisde in 1949 naar India, waar hij twee weken verbleef in Pondicherry in de hoop Aurobindo te ontmoeten. 2 Aurobindo, de grootste spirituele filosoof van de 20e eeuw in India, had zich al jaren teruggetrokken in zijn ashram. Slechts vier keer per jaar toonde Aurobindo zich aan de buitenwereld voor darshan, het ritueel waar de goeroe zich toont aan zijn volgelingen in de hoop een transmissie te bewerkstelligen. De darshan zou plaats vinden tussen 13.00 en 17.00 uur. Reeds 2.200 mensen stonden die middag in de rij. En de ceremonie zou niet langer dan vier uur duren. Spiegelberg berekende dat ieder ongeveer 6,5 seconden had om voor de goeroe te staan. Met een mijnheer die belast was met het toezicht op de menigte probeerde Hij te onderhandelen of hij wat meer tijd kon krijgen. Hij kwam immers van ver. Maar de man antwoordde vriendelijk maar beslist, dat vijf seconden ruim voldoende waren, als het een minuut zou duren, zou hij zeker hevig verbranden. En zo geschiedde. Spiegelberg stond exact vijf seconden oog in oog met Aurobindo.  Een doordringend moment, waarop, zoals hij het beschreef, Aurobindo hem op de ware grond van zijn eigen zijn wierp. De India reis had grote gevolgen voor zijn toekomstige colleges. Zoals eerder vermeld, zou Michael Murphy hiervan volop profiteren. Zij besloten samen om Aurobindo’s The Life Divine te lezen. Waarom Aurobindo?

Aurobindo Ghose of Sri Aurobindo (1872 – 1950) was niet alleen een beroemd, berucht vrijheidsstrijder, die heel India bewoog zich te verzetten tegen de Engelse kolonialisten, maar hij was ook een groot spiritueel denker en yogi, die een synthese schiep tussen de oude hindoe teksten en het moderne westerse denken, vooral in het licht van de evolutietheorie. Geboren in Calcutta verhuisde de familie naar Engeland omdat zijn vader Krishna Dhun Ghose de kinderen een Westerse opvoeding wilde geven. Arts van beroep vond hij de Britse cultuur superieur aan die van India. Aurobindo was toen zeven jaar. Hij bleek een briljante leerling. Hij leerde snel Engels, Frans, Duits, Italiaans en Spaans, excelleerde in Latijn, Grieks en sprak vloeiend Hindi, Gurajati en Marathi, enkele van de vele Indiase dialecten. Tijdens zijn studie o.a. aan Kings College in Cambridge werd hij gelauwerd met vele prijzen. In 1893 teruggekeerd in India werd hij leraar Engels en Frans aan het Baroda State College.

Al gauw werd hij een politieke activist. Hij was de eerste die pleitte voor volledige onafhankelijkheid van de Britten. In verschillende tijdschriften riep hij in scherpe artikelen op te strijden tegen het koloniale gezag, weliswaar via passieve weerstand door een boycot van Britse goederen en Britse rechtbanken. Ook richtte hij een aantal geheime genootschappen op om de onafhankelijkheidsstrijd vorm te geven. Uiteindelijk werd hij gearresteerd en gevangengezet in Alipore onder bedroevende omstandigheden: eenzame opsluiting, slecht eten, slechte kleding, in een cel met nauwelijks licht en lucht. Aurobindo benutte die tijd om grondig de Bhagavad Gita te bestuderen en yoga te beoefenen. Hij beleefde daar enkele bijzonder ‘krachtige momenten’, die in hem een transformatie bewerkstelligden en zijn leven een totaal andere richting gaven.

Kort na zijn vrijlating in 1909 werd Aurobindo uitgenodigd een toespraak te houden in Uttarpara, een buitenwijk van Kolkata (Calcutta), de hoofdstad van de staat West Bengalen. Het was de eerste keer dat hij publiekelijk sprak over zijn ervaring van het kosmisch bewustzijn tijdens zijn gevangenschap. Het is te mooi om hieruit niet enkele alinea’s te citeren:

Toen ik gearresteerd was en haastig gebracht werd naar de politie gevangenis La Bazar, was mijn vertrouwen voor enige tijd geschokt, want ik kon niet in het hart van Zijn intentie kijken. Daarom stotterde ik voor een moment en schreeuwde ik in mijn hart tot Hem: ‘Wat is er met mij gebeurd? Ik geloofde dat ik een missie had om te werken voor de mensen van mijn land en totdat het werk voltooid was, zou ik Uw Bescherming hebben. Waarom ben ik dan hier wegens zulk een beschuldiging?’ Een dag ging voorbij, een tweede dag en een derde, toen kwam van binnenuit een stem tot mij: ‘Wacht en zie.’

Toen werd ik kalm en wachtte. Ik werd van La Bazar naar Alipore gebracht en werd voor een maand opgesloten in een eenzame cel los van de mensen. Daar wachtte ik dag en nacht voor de stem van God in mij om te weten wat Hij mij had te zeggen en mij te eren wat ik moet doen…

Toen legde Hij de Gita in mijn handen. Zijn kracht kwam in mij en ik was in staat om de sadhana van de Gita te doen. Ik moest het niet alleen intellectueel begrijpen, maar mij ook realiseren wat Krishna van Arjuna vroeg en wat hij verlangde van degene die ernaar streven Zijn werk te doen om vrij te zijn van afkeer en lust om te werken voor Hem zonder aanspraak op succes om zich te onthechten van eigen wil en passief en vertrouwelijk instrument te worden in Zijn handen en een gelijkmoedig hart te hebben voor hoog en laag, vriend en vijand succes en mislukking en niet achteloos Zijn werk te doen…

Daarom was het volgende waar Hij mij op wees, - Hij maakte mij bewust van de centrale waarheid van de Hindoe religie. Hij veranderde de harten van mijn bewakers voor mij en zij zeiden tegen de Engelsman, die belast was met de gevangenis: ‘Hij lijdt onder zijn vrijheidsstraf; laat hem tenminste buiten zijn cel lopen een half uur in de morgen en in de avond.’  Aldus werd het geregeld en terwijl ik aan het lopen was kwam Zijn kracht weer in mij. Ik keek naar de gevangenis die mij afsloot van mensen en het was niet langer door zijn hoge muren dat ik gevangen zat. Nee het was Vasudeva die mij omringde. Ik wandelde onder de takken van de boom vóór mijn cel, maar het was niet de boom, ik wist dat het Vasudeva was, het was Sri Krishna die ik daar zag staan en zijn schaduw over wij wierp.  Ik keek naar de tralies van mijn cel, dat roosterwerk dat zijn plicht deed voor een deur en weer zag ik Vasudeva. Het was Narayana die bescherming bood en daar als schildwacht voor mij stond.  Of ik lag onder de ruwe dekens die mij gegeven waren voor een ligbank en ik voelde de armen van SriKrishna om me heen, de armen van mijn Vriend en Minnaar. Dit was de eerste toepassing van het diepere visioen dat Hij me gaf. Ik keek naar de gevangenen, de dieven, moordenaars, de oplichters en als ik naar hen keek zag ik Vasudeva Ik vond Naryana in deze duistere zielen en misbruikte lichamen. Te midden van deze dieven en Indiase gangsters waren er vele die mij deden schamen door hun sympathie, hun vriendelijkheid, de menselijkheid die triomfeerde over dergelijke vijandige omstandigheden. Te midden van hen zag ik er vooral één die me een heilige leek, een boer van mijn volk die niet kon lezen of schrijven, een zogenaamde gangster die voor tien jaar veroordeeld was tot rigoureuze gevangenis, een van hen op wie we in onze farizeïsche klassentrots neerkeken als chotalok.  Eens te meer sprak Hij tot mij: ‘Zie de mensen die ik naar jou gezonden hebt om een weinig van mijn werk te doen. Dit is de natuur van het volk dat ik omhoog hef en de reden waarom ik hen verhoog.’

Toen de zaak geopend werd in het lagere hof en we voor de magistraat geleid werden werd ik gevolgd door hetzelfde inzicht. Hij zei tegen mij: ‘Toen je in de gevangenis geworpen werd, brak je hart toen niet en schreeuwde je niet tegen mij:  ‘waar is Uw bescherming? Kijk nu naar de Magistraat, kijk naar de Raad van vervolging.’ Ik keek en het was niet de Magistraat die ik zag, het was Vesudeva, het was Narayana die daar op de bank zat. Ik keek naar de Raad van Vervolging en het was niet de Raad van Vervolging dat ik zag; het was Sri Krishna die daar zat, het was mijn Minnaar en Vriend die dar zat en glimlachte. ‘Ben je nu bang?’ Hij zei: ‘Ik ben in alle mensen en ik verwerp hun handelingen en hun woorden. Mijn bescherming is nog altijd met je en je hoeft niets te vrezen. Laat deze zaak welke tegen je gericht is in mijn handen.  Dit is niet voor jou. Het was niet voor het proces, dat ik je hier bracht maar voor iets anders. De zaak zelf is slechts een middel voor mijn werk en niets meer.’ 3

Zijn verdere leven is snel verteld. Al enkele jaren voor zijn vrijlating was Aurobindo begonnen met de beoefening van yoga, zonder leraar. Later had hij een driedaagse ontmoeting met Lele, een Maharashtriaanse yogi uit Baroda. Van hem leerde hij zijn geest tot rust te brengen en hem te bevrijden van de voortdurende druk van het denken. Dat werd de basis van zijn eigen yoga, bekend geworden als ‘integrale yoga’ of ‘supramentale yoga’.

Omdat hij voor de Engelsen toch een verdacht persoon bleef – velen in India bleven Aurobindo beschouwen als de grote held van de onafhankelijkheidsstrijd – besloot hij ‘de opdracht van Boven  (adesh)’ te volgen en zich geheel terug te trekken in Pondicherry,  toen Frans gebied. Hij legde zich toe op de yoga en schreef en schreef, heel, heel veel. Tussen 1910 en 1920 publiceerde hij artikelen in het wijsgerige maandblad Arya, waarin zijn boodschap van de spirituele transformatie van de mensheid gestalte kreeg. Later werden deze gebundeld tot zijn grotere werken: The Life Divine, The Synthesis of Yoga, Essays on the Gita, ‘The Ideal of Human Unity , The Human Cycle, Letters on Yoga en later in 2012  verscheen een zeer persoonlijk dagboek: The records of Yoga. Misschien is Savitri, een legende en een sybool,  wel zijn mooiste werk, een episch gedicht van 23.814 vrije versregels, waarin de gehele supramentale transformatie beschreven wordt. Hij heeft het gedicht vele malen herschrijven tot het in 1950 zijn definitieve vorm krijgt, vlak voor zijn mahasamadhi oftewel zijn dood.

Met zijn yoga zocht Aurobindo naar een mentale stilte die een nieuwe wijze van kennen doet ontstaan en daarmee van handelen. In die stilte moet het bewustzijn zich oneindig verweiden. In die stilte kunnen we de Stille Getuige ontdekken, de geheime Bron die ons aanwijzingen geeft om, zonder inmenging van het mentale, het universele mentale te vinden los van het persoonlijke denken, ontvankelijk voor alle zijn, boven de tegenstellingen (innerlijk/uiterlijk, meditatie en handeling).

Er is in ons een innerlijke kracht, de reiziger der werelden, de verkenner van bewustzijnsgebieden. Zij verbindt onze verschillende wijze van zijn tot één geheel:  het bewustzijn als vermogen in aanraking te komen met een menigte bestaansgradaties, zichtbare en onzichtbare.

In de yoga-ervaring verweidt het bewustzijn zich in alle richtingen, rondom, naar beneden, naar boven en in elke richting tot in het oneindige. Wanneer het bewustzijn van de yogi be­vrijdt wordt, is het niet meer in het lichaam, maar in die oneindige hoogte, diepte en wijdheid, dat hij altijd leeft. De basis ervan is een oneindige leegte of stilte, maar daarin kan alles zich manifesteren- > Vrede, Vrijheid, Macht, Licht, Kennis, Ananda.

Voor Aurobindo is het goddelijke van zelfsprekend. Alles is één voor het oog dat ziet. Voor de goddelijke ervaring is alles één stuk goddelijk. Ook het slechte. Een lang citaat vol zeggingskracht:

We moeten het bestaan recht in de ogen zien als het ons doel is tot de juiste oplossing te komen, welke dat dan ook is. En het bestaan recht in de ogen zien wil zeggen God recht in de ogen zien, want die twee zijn niet te scheiden... Deze wereld van vechten en zwoegen is een meedogenloze, gevaarlijke, vernietigende en verslin­dende wereld, waarin het leven een hachelijke aangelegenheid is, en 's mensen ziel en lichaam bloot staan aan enorme gevaren, een we­reld waarin bij iedere stap voorwaarts iets verpletterd of gebroken wordt, of we het willen of niet, waarin iedere levensadem tevens een adem des doods is. Om de verantwoording van alles wat ons slecht of afschuwelijk lijkt ofte schuiven op de schouders van een semi-almach-tige Duivel, of het terzijde te schuiven alsof het deel uitmaakte van de Natuur, waarbij er een onoverbrugbare tegenstelling wordt ge­schapen tussen de wereldnatuur en de Godnatuur, alsof de Natuur van God afhankelijk was, of om de verantwoording af te schuiven op de mens met zijn zonden, alsof die iets had in te brengen in het ontstaan van deze wereld of iets zou kunnen scheppen tegen de wil van God in,-dat zijn allemaal onhandige en gemakkelijke uitwegen. We stellen een God van Liefde en Mededogen, een God van het Goede, een rechtvaardig God die rechtschapen en deugdzaam is vol­gens onze eigen morele opvattingen over rechtvaardigheid, deugd en rechtschapenheid, en al het andere, zeggen we dan, is Hij niet of is niet van Hem, maar is gemaakt door de een of andere duivelse Macht, die Hij om de een of andere reden zijn gang maar liet gaan bij het uitwerken van zijn kwade bedoelingen, of door de een of andere donkere Ahriman, die het tegenwicht is van de genadevolle Ormuzd, of die zelfs de schuld was van de zelfzuchtige, zondige mens, die al­les heeft bedorven wat oorspronkelijk volmaakt door God gescha- pen was... We moeten de werkelijkheid moedig onder ogen zien, en inzien dat het God is en niemand anders, die deze wereld heeft ge­maakt in Zijn wezen, en dat Hij haar gemaakt heeft zoals ze is. We moeten inzien dat de Natuur die haar kinderen verslindt, de Tijd die de levens der schepselen vreet, de universele, onontwijkbare Dood en het geweld van de krachten van Rudra* in de mens en de Natuur, óók de hoogste Godheid zijn in een van Zijn kosmische aspecten. We moeten inzien dat God, de overvloedige en verkwistende schepper, God de hulp en toeverlaat, de sterke en genadevolle instandhouder, óók God de verslinder en de vernietiger is. De folterbank van pijn en slechtheid waarop we gemarteld worden, is evenzeer Zijn aanra­king als geluk, lieflijkheid en vreugde. Pas wanneer we alles in vol­ledige eenheid zien en deze waarheid voelen in ons diepste wezen, kunnen we ook achter dat masker het kalme, prachtige gelaat van de algelukzalige Godheid volledig ontdekken, en in deze aanraking, die onze onvolkomenheid toetst, de aanraking van de vriend en de bouwmeester van de Geest in de mens. De tweedracht van de wereld is Gods tweedracht, en alleen door dit te aanvaarden en erdoorheen voorwaarts te gaan kunnen we de grotere eendracht van Zijn hoogste harmonie bereiken, de hoogste toppen en de vibrerende onmetelijk­heid van zijn transcendent, kosmisch Ananda.  4  (155/156)

In 1920 voegt De Moeder zich bij Auribindo. Mirra Alfasa (1878 – 1973) geboren in Parijs als tweede kind van een Egyptische moeder en een Turkse vader. Uitzonderlijk spiritueel en artistiek begaafd leidde zij als kind een ‘verborgen leven, ‘rijk aan innerlijke ervaringen’. Zij studeerde aan de beeldende kunst aan de Academie Julian in Parijs. Vervolgens woonde zij in Algerije en daarna weer in Parijs waar zij aan groepen geestelijk onderricht gaf. In 1914 ontmoette zij tijdens een reis door India Aurobindo.Zodra ik Sri Aurobindo zag herkende ik in hem het welbekende wezen dat ik Krishna placht te noemen... En dit is genoeg om te kunnen verklaren waarom ik er volledig van overtuigd ben dat mijn plaats en werk bij hem zijn, in India.’ Vanwege de uitgebroken oorlog moest zij terug naar Frankrijk. Een jaar later reisde zij naar Japan om daar vier jaar te verblijven. In 1920 vestigde zij zich definitief in Pondicherry.  Sri Aurobindo herkende in haar de belichaming van het creatieve aspect van de evolutionaire Kracht, die in India traditioneel bekend staat als de 'Hoogste Moeder'.

In 1926 trok Aurobindo zich volledig terug uit het openbare leven en liet hij de leiding van de ashram over aan de Moeder. Tot haar dood in 1973 zou zij de leraar zijn van de gemeenschap. Haar naam is ook verbonden aan de internationale, experimentele stad Auroville.

Na zijn afstuderen aan Stanford, vervulde Michael zijn dienstplicht, die hij als een lange retraite beschouwde. De meeste tijd besteedde hij aan lezen, mediteren, basketbal en golf. Hij was een heel goed golfer en zou daarover een beroemd boek schrijven: Golf in the Kingdom. Maar meer nog dan Spiegelberg was hij gegrepen door het werk van Aurobindo. Zijn lezen en bestuderen van The Life Divine was een contemplatieve en hervormende praktijk. 5 De studie die hij maakte van dit spirituele meesterwerk was meer dan het verwerven van kennis, het tot zich nemen van begrippen en het kunnen volgen van gedachtegangen. Zo blijft de tekst nog altijd buiten de lezer liggen. Hij las niet alleen mentaal, maar ook fysiek. Het boek bereikte niet alleen zijn brein, maar drong door tot in alle poriën van zijn huid, tot zijn merg en zijn gebeente. De verbondenheid met de taal en de woorden van Aurobindo was voor Michael zo hecht, dat voor hem al lezend een fusie ontstond tussen de lezer en het gelezene. De termen subject (lezer) en object (dat wat gelezen wordt) verliezen hun zwaarte. Vanuit dit samensmelten waarin Murphy The Life Divine werd en The Life Divine Murphy, kon er een transmissie plaatsvinden. In Esalen wordt dit ook ‘deep reading’ genoemd. Murphy las niet simpelweg The Life Divine. De tekst las ook hem.

Evenals zijn mentor Spiegelberg verstond Murphy The Life Divine als een Tantrische tekst. Ook al gebruikt Aurobindo de term Tantra nergens – misschien vanwege de slechte naam die het Tantrisme had in orthodox brahmaanse en christelijke kringen - zijn hele systeem is een vorm van Tantra. Zijn beschrijvingen van het wekken van de slapende kundalini om de mens te verenigen met het goddelijke, zijn uiteenzettingen van de chakras, het gebruik van de siddhis of superkrachten, zijn weergave van de bipolaire werkelijkheid en zijn dialectische natuur – eenheid en het vele, het transcendente en het immanente, Bewustzijn en Energie, Geest en Natuur, Zijn en Worden, Vader en Moeder, Shiva en Shakti en zijn nadruk op Ananda, uiteindelijke gelukzaligheid, tonen het Tantrisch karakter van Aurobindo’s visie. De mystieke praktijk om de geest te doen neerdalen in het lichaam en deze kosmisch te verweiden, werd in de traditie van Esalen gezien als het werken aan de verlichting van het lichaam.

Murphy wist zich vooral aangetrokken tot Aurobindo vanwege zijn synthese van de Oosterse religie en het westerse denken, vooral met betrekking tot de evolutie. Zijn yoga is toekomstgericht, is evolutionaire mystiek. Maar zien zijn westerse collega’s evolutie als mechanistisch proces volgens natuurlijke wetten, voor Aurobindo is het een spirituele ontwikkeling, waardoor de wereld evolueert door verschillende stadia, gericht op de goddelijke bestemming van de mens. Van een menselijk naar supermenselijk niveau wordt de mens geleid naar de sublieme waarheid, sat-cit-anada. De geest zelf is de hoogste realiteit de bron van schepping en evolutie, als ook het einde van realisatie. Maar de geest ontwikkelt zich uit de materie. In de gehele schepping schuilt de ‘levenskracht’ of de goddelijke shakti. In de levenloze materie ligt deze bewustzijnskracht slapend. Daar is zij in afgedaald. Nu dient de geest vandaaruit op te stijgen: van materie tot leven, van leven tot psyché, van psyché tot geest, van geest tot hogere geest, van hogere geest tot supergeest. Aurobindo:  ‘Elke opeenvolgende fase van afdaling in het goddelijke is voor de mens een stadium om op te stijgen; elke sluier die de onbekende god verbergt wordt voor de God-minnaar en Godzoeker een instrument voor Zijn onthulling.’ En evenals de biologische evolutie bij een nieuw stadium de vorige fases in stand houdt om van daaruit verder zich verder te ontwikkelen, zo geldt dit ook voor de spirituele integratie. Aurobindo: ‘Onze mentale, fysieke bestaan hoeft niet vernietigd te worden door onze zelf-overschrijding, noch hoeven zij verzwakt of aangetast te worden, wanneer zij vergeestelijk worden, zij kunnen en worden veel rijker, groter, krachtiger, meer perfect worden. In dit proces staan we thans op het mentale niveau. Aan elk individu de taak de evolutie te bespoedigen door een geestelijk ontwaken.

Michael voelde zich zozeer tot deze spirituele, evolutionaire wereldbeschouwing aangetrokken dat hij voor zichzelf en het goddelijke een gelofte deed de rest van zijn leven geheel te wijden aan de verwerkelijking van deze visie van Aurobindo.

In 1956 besloot Michael naar Pondicherry te gaan. Ongeveer zestien maanden verbleef hij in de ashram, ‘een laboratorium voor de evolutie’. Aurobindo was in 1950 overleden, maar De Moeder regeerde er met vaste hand. Murphy mediteerde, las, organiseerde softbal wedstrijden en verbaasde zich over het traditionele, hiërarchische systeem. De ashram werd geleid door een spirituele monarchie. Michael was in hart en nieren een democraat en een radicale individualist. Hij wilde af van het absolute gezag waarmee goeroes of religieuze instituten hun leerlingen onderrichten. Toen hij, teruggekeerd naar Amerika, zijn plannen voor Esalen begon te vorm te geven,  zorgde hij vanaf het begin er voor dat geen goeroe, geen geestelijk leider en geen spirituele school eenzijdig het gezag en de leiding over het instituut zouden krijgen. ‘No one takes the flag’, is tot op de dg van vandaag in Esalen een gevleugelde uitdrukking.

Niettemin was Michael ervan overtuigd dat er ‘iets’ was in deze ashram. Toen hem toegestaan werd te mediteren in Aurobindo’s appartement verloor hij elke besef van de uiterlijke wereld en werd de ruimte ‘een morfisch veld’ (Sheldrake). Ook al had hij zijn bezwaren tegen het autoritaire goeroesysteem, hij begreep dat ook daar leerlingen geleid kunnen worden naar diepe mystieke ervaringen en inzichten.

Michaels vader bezat in Big Sur een stuk grond met enkele cabines en de reeds genoemde Hot Springs. Het landgoed heette Esalen, genoemd naar een groep Indianen die hier ooit gewoond hadden. De prachtige plek was ook ontdekt door o.a. Joan Baez, die er muzieksessies organiseerde en enkele jonge dichters van   de Beat Generatie, zoals Gary Snyder. Als kind had Michael hier nog gepingpongd met Henry Miller. Moe van alle lawaai en protesten rond zijn persoon had Miller zich teruggetrokken – zijn werk was wereldwijd vertaald en verschenen, maar in Amerika verboden. Het landschap van Big Sur bracht hem een pan erotisch soort natuurmystiek.

Hier schreef hij Big Sur and the Oranges of Hieronymus Bosch, naar aanleiding van het beroemde schilderij ‘De Tuin der Lusten’, van de schilder waarover we weinig weten, maar waarvan op dit meesterwerk veel te zien is. In het Prado, Madrid, heb ik er ooit eens een uur naar dit drieluik staan staren. Ik wist niet waar met kijken te beginnen. Steeds als ik me op één figuurtje richtte, drongen anderen zich op: slanke, naakte mannetjes en vrouwtjes, die dansen, in een vijver zwemmen, uit merkwaardige omhulsels kruipen, in capsules elkaar strelen, naakte mannen met vogels op hun hoofden die op paarden gezeten een dans maken rond een vijver met badende vrouwen; geliefden die liggen te paren in een halfgeopende oester. Toont deze erotisch getinte afbeelding de wereld op zijn best, is het een hoopvolle droom of toont de schilder de zondige mens in zijn volle glorie? Het middenpaneel ligt ingeklemd tussen een serene scene van het aards paradijs en de hel - of het vagevuur? Talloze, soms elkaar tegensprekende interpretaties heeft het doek moeten doorstaan.

Murphy bewonderde het schilderij. Het speelt niet alleen een rol in zijn boek over golf, maar waar hij ook zou wonen, altijd hing de triptiek aan een van de muren. Toen Jeffrey Kripal, de biograaf van Esalen, Michael een vroeg waarom hij het drieluik al zolang met zich meedroeg, kreeg hij als antwoord: ‘Kijk er maar naar. Kijk er maar naar. Dit zijn duidelijk veranderde toestanden en wel hoog erotische. Daar is het paradijs. En daar is de hel. Het is precies als Esalen.’ 6

Michael Murphy bleef tot op de dag van vandaag betrokken bij Esalen, als lid van de board,  als adviseur en wist het instituut ook door moeilijke tijden te loodsen. Naast zijn bestseller over Golf, publiceerde hij o.a.  Jacob Atabet, een roman en een het meesterwerk The future of the body, waarover later meer.

Murphy / Price
                        Richard Price en Michael Murphy

 

Richard (Dick) Price.  7

In tegenstelling tot Murphy, zette zijn grote vriend en compagnon Richard Price geen letter op papier. Maar zijn aanwezigheid en invloed was er niet minder om. Richard werd geboren in 1930 in een Joodse familie, die Lithouwe ontvlucht was om hun zonen de militaire dienst te besparen. Joodse jongens werden bij gevechten ingezet aan de kop van de frontlinies, zodat zij vrijwel zeker sneuvelden. Vader Herman Price en moeder Andrey Myers vertrokken naar Amerika en vestigden zich eerst in New York en later in Chicago.  Zij kregen een dochter en een tweeling Bobby en Richard. Zij werden opgevoed door een succesvol zakenman, en een dominante, tirannieke moeder. Moeder was bovendien extreem bijgelovig. Met haar spirituele sterrenkunde wist zij op de aandelenmarkt een fortuin te vergaren.

De dood van zijn jongere broertje Bobby, veroorzaakte een drama, vooral omdat binnen de familie voor rouwverwerking geen tijd en aandacht was. Vader ging snel aan het werk en moeder weigerde lang bij het tragische verlies stil te staan. Terwijl zijn vader binnen het gezin geliefd was, werd er over zijn moeder gesproken als de ‘bitch’ of als de ‘witch’.

Vanwege het antisemitisme dat ook in Amerika rondwaarde, wilde Herman hun Joodse afkomst zoveel mogelijk verborgen houden en gebood hij het gezin lid te worden van de Episcopaalse kerk. Intussen ontwikkelde Richard zich tot een echte atleet, die uitmuntte in Football en vooral worstelen. Na zijn middelbare school vertrok hij naar Californië om te gaan studeren aan de Standford Universiteit. Hij wilde zo ver mogelijk weg van zijn familie. Behalve een nieuwe auto zorgde zijn vader voor volle bankrekening waarvan hij het geld naar eigen inzicht kon besteden.

Richards interesse was de culturele psychologie. Hij studeerde af en ging naar Harvard, dat hij na een jaar teleurgesteld verliet. Hij bezocht enkele cursussen aan de Universiteit van Californië, o.a. van Carl Rogers. Maar was niet onder de indruk. In de lente van 1955 meldde hij zich voor meer colleges, dit keer ook bij Spiegelberg, die de Bhagavad Gita behandelde. Richard had tot nu toe geen enkel belangstelling voor religie. Maar Spiegelberg wist hem te raken en deed hem begrijpen dat religies meer zijn dan verbale doctrines en ethische regels. Spiegelberg nodigde zijn studenten uit de Vedanta Sociëteit te bezoeken. Daar hoorde hij de colleges van Alan Watts. Meteen raakte Richard onder de indruk van de Taoïstische leer. Ook las hij The heart of buddhist meditation van Nyanaponika Thera over de Theravada Vipassana. Hierop begon hij met zijn eigen meditatiepraktijk.

Tegelijkertijd hing hij rond in het North Beach district, centrum van de Beat scene. Gary Snyder, Allen Gindsberg, Jack Kerouac, hij kende ze allemaal. Ook zij luisterden naar de fameuze lezingen van Allan Watts. Later bekende Price dat de omgang met deze Beat dichters en zijn spirituele praktijk meer of minder tegelijk ontstonden. En hij voegde eraan toe dat hij van dat laatste niets begreep. Vanwege zijn horrorervaringen in zijn vroegere familie dacht hij niet aan een huwelijk en vermeed vrouwen. Richard overwoog zelfs een boeddhistische monnik te worden. Totdat hij een zekere Bonnie ontmoette. Tijdens een etentje met haar en een goede vriend hoorde hij een stem, die zei: ‘Ziedaar je vrouw.’ Enkele maanden later trouwden zij gedurende een Japans Boeddhistische ceremonie in de Soto Tempel in San Francisco, waar hij soms mediteerde.

Wat hij in het Boeddhisme waardeerde, was het pad van anatman of ‘geen zelf’. Er is voor niets een speciale status. Hij had een afkeer van God en goden. God was voor hem hoogstens het leven, dat zichzelf ontvouwt. Wij zijn deel van Gods evolutie en ‘gestalttherapie’, waarin hij zich zou bekwamen, was leren ‘Ja’ te zeggen tegen deze ontwikkeling.

Maar behalve tot het vroege boeddhisme werd Richard sterk aangetrokken tot de Tao Te Ching. De tekst die zijn eigen woorden doorstreept, omdat woorden het Tao niet kunnen omvatten, herinnerde hem aan Spiegelberg’s  ‘de religie van geen religie. De Taoïstische wijze werd voor hem een rolmodel: een leven in overeenstemming met de natuur, die handelde door niet te handelen, sprak zonder te spreken en die afzag van alle faam en daardoor beroemd werd. Murphy zei eens dat Richard iets had van John Muir, - die dagenlang door de wildernis trok en de eerste pleitbezorger werd voor natuurbescherming - en een wilde Taoïstische monnik.

Het Chinese Taoïsme en de Indiase Tantra zijn nauw met elkaar verweven. Zie de rijke bron van de Taoïstische seksuele yoga. Het yin-yang symbool heeft zijn wortels in de heteroseksuele geslachtsgemeenschap. Alan Watts beschreef het beeld eens als de omhelzing van twee copulerende vissen. In de Amerikaanse tegencultuur kende het yin-yang teken niet voor niets een grote populariteit.

In 1956 overkwam Price een ‘ramp’. Hij werd gek, zoals de populaire diagnose luidt. Men zou het ook kunnen zien als een initiatie. Op een nacht in een bar in North Beach sloegen de stoppen door. Hij voelde van binnen een geweldige opening, als een glorieuze zonsopgang. Hij zag zichzelf in brand staan en wilde ter viering van dit grote evenement de gehele plaats in vuur en vlam zetten. ‘Ontsteek het vuur,’ riep hij, ‘Ontsteek het vuur!’ Men belde de politie en hij werd afgevoerd en naar het militaire ziekenhuis in de stad gebracht. De manische verlichting veranderde in geweldige angst en pijn. Richard verloor het bewustzijn.

Drie maanden verbleef hij in het hospitaal in een toestand die hij later omschreef ‘als het openen van allerlei soorten onderdrukte mogelijkheden’. Hij ging door verschillende visionaire staten, een regressie door de geschiedenis, diverse vorige levens, eindigend in een vorig leven als een boeddhistische monnik. Als hij zich kokend van woede tegen een muur bonkte, voelde hij zich beschermt door een energieveld, dat hem behoedde voor verwondingen. Hij werd spontaan genezen van een ernstige rugkwaal, opgelopen tijdens het worstelen. Voor de eerste keer voelde hij zich levend. Vanuit een jeugdherinnering zag hij hoe hij opgesloten zat in zijn genitaliën en herkende hij het verbod zijn geslachtsorganen aan te raken. De ervaring leerde hem de levensenergie vrijelijk te laten stromen in plaats van deze in te tomen en te beperken. Ook al had tijdens zijn hospitalisering enige verlichtingservaringen, Richard wist dat hij ook de nodige psychologische stuff te verwerken had. Het was gemend bedrijf. Niettemin keerde hij uit deze baanbrekende periode terug als ‘schoon gewassen’ en vernam hij voor het eerst zijn mystieke roeping.

Zijn ouders vonden hem geenszins genezen. Herman stelde zijn zoon een ultimatum: of hij zou vrijwillig naar een ander hospitaal gaan en wel naar het Institute for Living in Hatford, Connecticut – een ziekenhuis voor de rijken en welgestelden, of hij zou hem tot opname dwingen. Richard stemde toe. Intussen hadden zijn ouders een einde gemaakt aan zijn huwelijk met Bonnie. Met een geldbedrag sommeerden zij haar te verdwijnen.

In de komende negen maanden zou Richard meer dan honderd behandelingen krijgen met elektroshocks krijgen plus en grote dosis fenothiazine,  een middel gebruikt als gebruikt als insecticide en als anti psychotisch geneesmiddel. De behandelingen hadden voor hem fysiek en psychologisch wrede uitwerkingen. Bij zijn tragische dood in 1985 werd via autopsie geconstateerd dat er sprake was een plaatselijke hersenbeschadiging, vermoedelijk veroorzaakt door de medische behandelingen.

Later beschreef hij zijn psychiatrische ervaringen als volgt: ‘Er is een fundamentele fout gemaakt en die fout was dat men veronderstelde, dat het genezingsproces de ziekte was, eerder dan het proces waardoor de ziekte wordt genezen. De ziekte was de toestand die voorafgaat aan de ‘psychose’. De zogenaamde psychose was de poging tot een spontane genezing, een beweging naar een spontaan genezen, een beweging naar gezondheid, niet een beweging naar ziekte… Het is moeilijk hierover te praten. Zeker, een verscheidenheid aan ervaringen. Sommige categorieën worden mystiek genoemd, een werkelijk opnieuw toe eigenen en ontdekking van delen van mijzelf, waarbij ik mijzelf in verband bracht met een grotere kosmos. Maar probeer niet hierover in deze woorden met een psychiater te spreken; voor hem is dit simpelweg een symptoom van een symptoom van een zeer diep ziekte.’

Voor Richard was het genoeg. Hij klom over een muur en ontsnapte. Eerst buiten de kliniek volgde zijn genezingsproces. Hij vond een simpel baantje om wat geld te verdienen. Van zijn familie had hij niets meer te verwachten.  Voortaan zou Price niemand en geen enkel instituut toestaan enig gezag over zijn eigen ervaring en waarheid uit te oefenen.

Terug in San Francisco luisterde hij naar de interreligieuze uiteenzettingen van Haridas Chaudhuri in diens meditatiecentrum en niet veel later was hij aanwezig bij de lezingen van Spiegelberg. Daar ontmoette hij Michael Murphy.

Ook al hadden zij hun verschil van meningen, Michael en Dick waren met elkaar verbonden in een sterke broederlijke en vriendschappelijke band, die het fundament vormde voor Esalen. Zij waren zielsverwanten. Beide hadden een groot gevoel voor humor. Michael stond bekend om zijn gastvrijheid, Dick om zijn zachtheid, zijn groot empathisch vermogen en zijn groots begrip voor de condition humaine, waarvan hij uit eigen ervaring wist hoezeer deze  tot ernstige psychische problemen kan leiden. Hij zou zich ontwikkelen tot één van Esalen’s meeste geliefde Gestalt leraren. Dick belichaamt de orale transmissie, de leer en praktijk die overgeleverd wordt van hart tot hart. Michael’s beoefening berust op lezen en schrijven, het bestuderen van teksten, voetnoten, het doorspitten van archieven en bibliografieën. Beide benaderingen vormen de grondslag van Esalen. Hun taakverdeling: Michael zorgde voor de programmering en Dick werd verantwoordelijk voor de financiën en de organisatie. Tot aan zijn dood in 1985, zou Dick zich aan deze lastige taak wijden.  Toen Murphy voor een sabbatical tijd het Esalen terrein verliet, droeg Dick in zijn eentje de verantwoordelijkheid voor het hele instituut. Als penningmeester moest hij soms onwelgevallige beslissingen nemen. Maar voor sommige was het onbegrijpelijk dat hij zijn beslissingen nam na het raadplegen van de Tao Te Ching of zelfs met behulp negen immateriële wezens, gekanaliseerd door het automatische schrijven van de Engelse paragnost Jenny O’Connor. Deze ongewone wijze van administratie volgde hij jarenlang. Dick benutte de Negen om besluiten te nemen over aanname of ontslag van medewerkers. Al moet erbij gezegd worden dat hij dit niet deed zonder humor.

In 1968 had vader Herman een gesprek Dick. Voor het eerst hoorde de zoon van de verschrikkelijke herinneringen die Herman had aan zijn jeugd in Lithouwe: de pogroms en de moorden op de Joodse bevolking. Dick was diep onder de indruk. Al spoedig nadat Herman hem verlaten had, werd Dick overvallen door een nieuwe psychose. Maar tien dagen opname in het Agnews Hospital waren voldoende. Hij werd ontslagen en reisde met Julia Silverman, één van de directeuren van Esalen, naar Canada om met Perls te werken in diens nieuwe Gestalt gemeenschap. Al vier jaar had hij onder Perls gewerkt en hem nauwkeurig gadegeslagen. Dit keer werd zijn ervaring beslissend. Hij waardeerde de Gestalt oefeningen zozeer dat hij besloot deze tot speerpunt te maken van zijn spirituele beoefeningen.

Dick trouwde met Christine (Chris). Op haar zestiende las zij Gestalt Therapy Verbatim van Perls. Het boek was voor haar een ‘openbaring’. Vrijwel direct daarna ging zij naar Esalen en volgde een Gestalt seminar geleid door Dick. Diep onder de indruk van zijn werkwijze, werd zij verliefd en dat bleek wederzijds. Na zijn tragische dood zou Chris met grote zorg Dick’s erfenis voortzetten.

In 1977 kondigde Dick tot verbijstering van zijn vrienden en collega’s aan dat hij een volgeling was geworden van Bhagwan Shree Rajneesh. Deze zeer populaire goeroe had in zijn ashram te Poona al een zekere synthese bewerkt tussen Tantra en de westerse psychologie. Meditatie, yoga, gestalt therapie en encounter groepen behoorden tot het vaste programma. De verwantschap met Esalen valt niet te missen. Behalve dat in Poona uitsluitend de vlag van Bhagwan wapperde en zijn volgelingen uniform gekleed gingen in het oranje, met een mala om de hals waarop een portretje van de meester prijkte.   Via de post ontving Dick een nieuwe naam: Geet Govind. En hij was van plan naar Poona te reizen en daar een maand te verblijven. Esalen hield de adem in. Zou het instituut toch zijn goeroe krijgen?

De eerste twee weken verliepen zonder problemen. Dick participeerde in een encountergroep geleid door een Engelse psychotherapeut die in Londen gestudeerd had bij Will Schutz. In de ruimte ernaast brak een vrouw haar been, veroorzaakt door een gevecht in de groep. Dick was geschokt. Temeer daar een vrouw in een vraag en antwoord sessie met de goeroe het incident te sprake bracht en vroeg of dit geweld noodzakelijk was. Bhagwan gaf geen antwoord op de kwestie, maar richtte zich op intimiderende wijze tot de vrouw en deed haar schaamtevol zwijgen.  Dick walgde.  Hij verliet meteen de ashram. Later schreef hij hierover: ‘Rajneesh is het waard te lezen…  Hij kan briljant spreken over de transformatieve mogelijkheid van het menselijk leven. Zijn ‘meditaties’ zijn het beoefenen waard. Maar de ashram encouter groep is een gruweldaad – autoritair, intimiderend, gewelddadig – eerder gebruikt om gelijkvormigheid af te dwingen om een nieuwe oranje orde te doen ontluiken dan groei te faciliteren. Gebroken benen zijn daar heel gewoon, kneuzingen en schaafwonden niet te tellen. Als zodanig is het meer verschuldigd aan de SS dan aan Esalen.’ En hij blijft toch liever bekend als Dick Price dan als ‘Geet Govind’.

Een dergelijk incident had zich al eerder voorgedaan, in 1972. Het programmaboekje vermeldde ‘Arica Training’. Uitgedacht en vormgegeven door Oskar Ichazo, een charismatische leraar, naar eigen zeggen ingewijd in een soefilijn, de Sarmouni oftewel de School van de bijen, bood Arica een hoeveelheid workshops voor het ontwikkelen van Awareness. Dick Price besloot deel te nemen aan een drie maandenlange sessie met Ichazo in New York. Het werd voor hem een grote teleurstelling. Hij had de strenge ethische regel dat een deelnemer aan een workshop nooit, maar dan ook nooit gedwongen mocht worden iets te doen tegen zijn zin. Dit gebod werd hier voortdurend overtreden. De maat voor hem was vol, toen de groep gevraagd werd een mudra te vormen die identiek was met de nazi-groet Heil Hitler. Price wist dat een dergelijke mudra in de Hindoeïstische of Boeddhistische yoga niet bestond. Voortijdig verliet hij de retraite. Arica training bleef wel tot op heden op het programma van Esalen staan – in allerlei gewijzigde vormen.

Op Maandag 25 november 1985 verliet Dick, zonder dat iemand het wist – wat niet ongewoon was – het terrein van Esalen voor een wandeltocht door de bergen. ‘Hiking’ was voor hem een spirituele oefening. Toen hij ‘s avonds nog niet terug was, sloeg men alarm. Na een nachtelijke zoektocht van een uur, werd Dick dood gevonden,  half zittend, half liggend in het water van de bassin dat Esalen van water voorziet. Zijn voorhoofd was ernstig gewond, waarschijnlijk veroorzaakt door een reusachtige steen, die tijdens een zware regenbui naar beneden denderde. Het blijft gissen wat er precies gebeurd is. Probeerde hij de steen uit het bassin te verwijderen, was hij aan het mediteren toen het rotsblok viel? Vier dagen later werd er een memorial service gehouden. En Esalen was in rouw en raakte in een crisis. Maar crisissen waren voor het instituut allereerst om van te leren en vervolgens verder te gaan.

 

  • 1Over Michael Murphy: Jeffrey J. Kripal, Esalen, America and the religion of no religion, The University of Chicago Press, Chicago and london, 2007, p. 47 - 68 en verder passim.
  • 2idem, p.55.
  • 3Zie: Sri Aurobindo in Indian Religions, a historical reader of spiritual expression and experience, edited by Peter Heesh, Hurst & Company, London, 2002, p. 455 - 474; vooral from Uttarpara Specheech, p, 457/458.
  • 4Satprem, Sri Aurobindo of het avontuur van het bewustzijn, uitgeverij N.Kluwer N.V., Deventer, 1972. p. 155/156.
  • 5Sri Aurobindo, The Life Divine, Sri Aurobindo Ashram, Pondicherry 1973.
  • 6Kripal, op.cit. p. 39.
  • 7Voor Dick: Prize Kripal, p. 70 - 82.