9. Het Corpus Dionysiacum. De affectieve Dionysius.

Dionysius de Areopagiet in gebed (Anoniem, 1510) – Rijksmuseum, Amsterdam.
Bernardus’ gloedvolle, emotionele verhouding tot God werd na hem niet alleen nagevolgd, maar ook theologisch breed uitgewerkt. De school van de Victorijnen uit de Abdij van Saint-Denis (Parijs), een bakermat van Bijbelstudie, filosofie, muziek, liturgie, kritische tekstuitgaven en vertalingen, bracht grote, vernieuwende theologen voort als Hugo en Richard van Saint Victor. Zij legden de grondslag voor wat officieel ‘mystieke theologie’, theologia mystica ging heten. Thomas Gallus (1200 -1246), ook uit de school van Sint Victor, droeg met zijn vertaling van het werk van Dionysius de Areopagiet grotelijks bij. In zijn commentaar beklemtoonde Gallus het affectieve, ‘de straal van duisternis’ en ‘de wolk van niet-weten’. Dionysius’ mystieke eenheid met God wordt eerder verkregen door liefde (affectus) dan door het intellect.
Ten slotte zal Jean Gerson (1363 – 1429), het onderscheid tussen theologia speculativa en theologica mystica aanscherpen. 1 Voor hem is de mystieke theologe ‘de extensie van de ziel door een liefdesverlangen’, ‘een omhoog verheffende beweging in God door vurige en zuivere liefde’, ‘een ervaringskennis van God door de omhelzing van één makende liefde’. Verder betoogt hij: ’De mystieke theologie is irrationeel en voorbij de geest en is dwaze wijsheid’. Godservaring wordt bereikt door een eenheid tussen de spirituele affectus met God of zoals de gezegende Dionysius het formuleerde – ‘dit vindt plaats door extatische liefde.’ De mystieke theologie vereist geen brede kennis of uitgebreide studie van boeken. Zij kan verworven worden door iedere gelovige, ook als deze een onbetekenende vrouw is of een analfabeet.’ De taal van de mystieke theologie blijft verborgen voor vele clerici of geleerden of voor hen die wijs genoemd worden in zake filosofie of theologie. Overigens was Gerson, kanselier van de Parijse universiteit, betrokken bij het pauselijk conflict tussen Rome en Avignon, nogal bezorgd voor ketterse mystieke gedachten. Zo heeft hij onze Jan van Ruusbroec beschuldigd van onorthodoxe opvattingen over de eenheid tussen God en mens, zoals beschreven staat in de Goddelijke Bruiloft. Zijn veroordeling heeft lang doorgewerkt in het Franse milieu, tot in de 17e eeuw. Bossuet, bisschop en hof predikant, schildert Ruusbroec nog af als een gevaarlijk schrijver.
Wat de Victorijnen, Gallus en Gerson met elkaar gemeen hebben is de inspiratie die zij putten uit het Corpus Dionysius. Dankzij nieuwe vertalingen werd dit werk beter te begrijpen. Het opus was toch al in nevelen gehuld vanwege de naam van de auteur. Bij Dionysius dacht men aan een bekeerling van Paulus (Hand. 17,34), hetgeen de geschriften een apostolische status gaf. Vanwege de sterk neo-platoonse invloed, vooral van Proclus, moet het geschreven zijn eind 5e eeuw. Het raadsel van het auteurschap is echter nog steeds niet opgelost. Ook in latere eeuwen en wel tot halverwege de 20e eeuw bleef het veelal beschouwd worden als een verzameling obscure geschriften, waardoor men ook sprak over de ‘Pseudo-Dionysius’. Men hield hem voor een bedrieger, zoals Luther al zei: ‘Hij is verderfelijk, hij platoniseert meer dan hij verchristelijkt.’ Maar, aldus Hans Urs von Balthasar, ‘hij verbergt zijn persoon om des te meer invloed uit te kunnen oefenen.’ Bovendien vertoont dit corpus een grote mate van coherentie en is het door en door christelijk. In ieder geval wisten deze middeleeuwse theologen en monniken met het Corpus Dionysiacum goud in handen te hebben. En deze kostbare teksten zouden eeuwenlang van grote invloed zijn. 2
Het Corpus bestaat uit vier traktaten: Over de hemelse hiërarchie, Over de kerkelijke hiërarchie, Over de goddelijke namen, Over mystieke theologie. En verder een aantal brieven. Ik beperk mij tot twee belangrijke thema’s: de apofatische of negatieve theologie en de Godheid als Eros, de kracht die neerdaalt en omhoogtrekt. Zij zijn twee strategieën, die moeten leiden tot de eenheid met God: de strategie van niet-weten en de strategie van niet-wetende belichaming.
Elke goede gave en elk volmaakt geschenk komt van boven
en daalt neer van de Vader der lichten.
Maar elk tevoorschijn treden v
an een door de Vader bewogen lichtopenbaring
die als goede gave tot ons komt
voert ons als een éénmakende kracht
weer omhoog, maakt ons één
en wendt ons weer toe naar de eenheid
van de Vader die alles bijeenbrengt
en naar zijn vergoddelijkende enkelvoudigheid
want uit Hem en tot Hem is alles.
Zo zegt ook het Heilige Woord.3
Aldus het begin van het traktaat ‘Over de hemelse hiërarchie’. Dionysius ziet een neerdalende en opstijgende beweging. Hij schouwt hoe de volkomen onkenbare God zich manifesteert in de schepping zodat alle dingen eenheid kunnen bereiken met de niet onder woorden te brengen bron. Zijn programma is kosmisch. De goddelijke eros breekt zichzelf in veelvoudige goddelijke verschijnselen, die op hun beurt erotisch verlangen hun veelvuldigheid te overstijgen en aldus terug te keren en op te gaan in de Ene. Voor het bereiken van die eenheid is een initiatie nodig, niet eenmalig maar voortdurend.
Dionysius beroept zich op zijn leermeester Hierotheus ‘die de mysteriën op buitengewoon bovenaardse wijze bezongen heeft… Hij werd daarin ingewijd door een goddelijke inspiratie, niet door het goddelijke te leren, maar door het te ondergaan, waarbij hij vanuit het doorleven daarvan in het niet aangeleerde en mystieke één-zijn en geloofsvertrouwen in het goddelijke volmaakt werd ingewijd.’ 4
Wat die inwijding inhoudt, legt hij uit, of legt hij juist niet uit, in ‘Over mystieke theologie’, een traktaat in briefvorm aan Timoteüs. Ik geef een parafrase. Deze leerling wil hij leiden, of juist niet leiden want het is niet te leren, naar de hoogste top van Mystieke Woorden, waar de mysteriën gehuld liggen in de verblindende duisternis van het zwijgen dat in de mysteriën verborgen is.’ ‘Daar in het diepste duister is het Woord het meest stralend en meer dan licht. Daar doet het onze denkkracht overvloeien van overschone glans.’ 5
Wat moet je doen, dierbare Timotëus? Al je zintuiglijke en geestelijke inspanning loslaten en zo ook alle waarneembare en denkbare dingen en al het bestaande en niet-bestaande. Reik dan, vrij van kennis, naar omhoog, naar de één makende werking van hem die boven alle zijn en weten is. Want eerst als je verlost en bevrijd bent van je zelf en al het bestaande, als je buiten jezelf staat, zal je omhooggevoerd worden naar de bovenwezenlijke straling van het goddelijke donker.
Dionysius geeft eerst nog een waarschuwing: zorg ervoor dat niet-ingewijden niet meeluisteren! Hij bedoelt degene die nog gebonden zijn aan het aardse. Want zij zijn nog altijd geneigd de Oorzaak, die boven alles verheven is, vorm te geven met het laagste wat er bestaat, namelijk in wereldse vormen, beelden en definities. Voor dit goddelijke Woord bestaat geen woord, is er geen gedachte. We moeten zelfs het idee opgeven dat we opklimmen naar een top en alle hemelse klanken en woorden die we onderweg vernemen, achter laten en ingaan in de duisternis, waarin de heilige woorden zeggen dat hij, die zich bevindt aan gene zijde van alle wezens, aanwezig is. Het Ene, de Oorzaak aller oorzaken, is een aanwezigheid.
Er zijn wel woorden en liturgische handelingen die deze aanwezigheid tegenwoordig stellen. Er zijn goddelijke namen die niet uitgelegd, maar bezongen worden. Zij hebben ‘zeggingskracht’. Zij gaan de ‘kale klanken van letters en tekens te boven n dringen door tot in het denkende deel van de ziel’.

Dionysius verwijst naar vorige, voor ons verloren gegane geschriften, waarin hij bevestigende, goddelijke woorden bezingt. Daarin wordt bijvoorbeeld God ‘Goed’ genoemd, of ‘Zijnde’, ‘Leven’, ‘Wijsheid’, ‘Kracht’, voor het denken toegankelijke namen. Om te komen tot wat iedere affirmatie te boven gaat, moeten we beginnen met de meest verwante. Dat zijn onder andere die goddelijke namen. Het zijn stapstenen. Ze bevatten weliswaar de goddelijke aanwezigheid, maar ze dienen niet om er te blijven of om daar te gaan wonen. Naarmate we echter meer omhoog blikken naar het hoogste, worden de woorden dunner. We moeten ze uitspreken én verwijderen. Na de gehele bestijging is er alleen maar woordenloosheid en begripsloosheid. Daar zijn we volledig sprakeloos en volkomen één met het Onuitsprekelijke.
Om dit alles nog eens te verduidelijken, eindigt de anonieme auteur met een litanie van ontkenningen:
Van de Oorzaak van alles
zeggen wij dan ook dat zij boven alles verheven Is
en niet wezenloos
noch woordloos
noch geestloos.
Zij is ook geen lichaam
en heeft geen gestalte
noch vorm
noch hoedanigheid
of hoeveelheid of gewicht.
Zij Is ook niet op een plaats
noch wordt zij gezien
noch Is zij met de tastzin waarneembaar
ook kan zij niet zintuiglijk waarnemen
noch Is zij zintuiglijk waarneembaar.
Zij kent ook geen wanorde en verwarring
door stoffelijke aandoeningen gehinderd
noch staat zij machteloos onder invloed van zintuiglijke toevalligheden
noch heeft zij gebrek aan licht.
Ook verandering of vergankelijkheid
of verdeling of verlies, of verval
en ook iets anders van het zintuiglijk waarneembare
is zij of bezit zij niet.
Dan weer verder opklimmend zeggen wij van haar
dat zij noch ziel is noch geest
en dat zij geen voorstellingsvermogen of mening
of woord of denken bezit
noch wordt zij verwoord of gedacht
noch wordt zij getal noch ordening
noch grootte noch kleinheid
noch is zij gelijkheid noch ongelijkheid
noch gelijkendheid noch ongelijkendheid
ook staat zij niet stil
noch beweegt zij, noch houdt zij rust
en ook heeft zij geen kracht
noch is zij kracht, noch licht
noch leeft zij, noch zij leven
noch is zij wezen, noch eeuwigheid noch tijd
zij is niet de vatten door denken
noch is zij weten
noch is zij waarheid
noch koningschap noch wijsheid
noch één noch eenheid
ook is zij geen geest zoals wij die kennen
noch is zij zoonschap noch vaderschap
noch iets wat bekend is bij ons of bij enig ander wezen
noch is zij enig niet-bestaand wezen, noch enig wezen dat bestaat
noch kennen de wezens haar zoals de wezens zijn
noch bestaat er van haar een woord noch naam noch kennis
noch is zij duisternis, noch licht
noch is zij dwaling, noch waarheid
noch is er van haar ook maar enige stelling of wegneming
maar als we over wat na haar komt stellingen en wegnemingen maken
stellen we niets vast van haar
noch nemen we iets weg bij haar,
want zij,
de volmaakte en enkele Oorzaak van alles,
is boven iedere vaststelling
en boven iedere wegneming
het overstijgende
van wat zonder meer
vrij is van alles
en is aan gene zijde
van alles. 6
Tot zo ver de strategie van niet-weten. Maar Dionysius vaart een tweede koers, die van niet-wetende belichaming. Want niet-weten leidt niet tot een lege werkelijkheid waarin niets te vinden is, een niets als een zwart gat, een donker heelal. Niet-weten is geen wijsgerige categorie die staat tegenover weten. Alsof niet-weten ooit nog eens opgevuld zal worden met een weten. Niet-weten is een mystagogisch begrip dat verwijst naar een gebied, dat voor cognitieve kennis ontoegankelijk is. Daar valt niets te speculeren, te vergelijken, te onderscheiden. De woorden die gebruikt worden om dit gebied aan te duiden zijn dan ook geen begrippen, maar aanduidingen die symbolisch verstaan dienen te worden: Licht, het Schone en het Goede. Zij hebben geen intentionaliteit, want zij verwijzen niet naar iets speciaals. Zij roepen een sfeer op waarin wij aangeraakt worden. Zij brengen een bepaalde gemoedstoestand te weeg. Niet-weten is geladen met affectiviteit. Vandaar dat commentatoren spreken van de ‘affectieve Dionysius’.
De anonieme auteur noemt God niet alleen het Goede en het Schone, maar ook Liefdesverlangen (Eros). Hij weet dat deze naam enigszins verdacht kan zijn. Hij citeert uit de Schrift: ‘Heb haar lief en zij zal jou beschermen, houd haar hoog en zal jou verhogen, zij strekt je tot eer, wanneer je haar omhelst.’ (Spreuken 4, 6.8) Of: ‘ Op haar schoonheid ben ik verliefd geworden.’ (Wijsheid 8,2). Schrik dus niet van deze naam. Voor Dionysius zijn Liefdesverlangen en Liefde één en dezelfde naam. Eros en agapè zijn inwisselbaar. Liefdesverlangen is beeldloos, niet in zijn eenheid te bevatten, maar een beeld ervan schuilt in de lichamelijke liefde. De zinnelijke liefde is niet tegengesteld aan de goddelijke Liefde. Zij is slechts lager in hiërarchie, terwijl het bewoond wordt door het verlangen op te stijgen.
Dit liefdesverlangen is de één makende, verbindende kracht in het schone en het goede. Het brengt de mensen buiten zichzelf, want het staat niet toe dat minnaars toebehoren aan zichzelf, maar aan de geliefden. Paulus is in de greep van dit Liefdesverlangen geraakt. Als een ware minnaar roept hij in extase: ‘Zelf leef ik niet meer, maar in mij leeft Christus’. (Galaten, 2,20). En de Veroorzaker raakt ook buiten zichzelf. Vanwege zijn overvloedige liefde daalt hij af naar alle wezens
En Dionysius vat het nog eens samen: ‘Aan het schone en het goede behoort het geliefde en in het schone en het goede is het liefdesverlangen reeds verankerd en dankzij het schone en het goede ontstaan en bestaat het liefdesverlangen. Daarom wordt God nu eens Beminde en dan weer Geliefde genoemd.
In een brief aan Hiërarch Titus schrijft hij aan de hand van een fraai beeld -nogmaals- hoe de goddelijke namen zowel in hun aardse, zintuiglijke zin als in het perspectief van de nameloze God verstaan dienen te worden. Van God wordt gezegd dat hij dronken was (Ps.78, 65; Hoogl. 5,1) en wel vanwege de overstromende feestvreugde die alle denken te boven gaat, als ook vanwege de volstrekt onuitsprekelijke onmetelijkheid van het welbehangen van God. In de ‘gewone’ taal geldt dronkenschap als onmatig, losbandig, buiten verstand en zinnen geraakt. Gods dronkenschap moet echter in hogere zin worden begrepen in die zin dat alle goede dingen die als oorzaak reeds vooraf in hem bestaan onmetelijk zijn. Maar ook het buiten bewustzijn geraken als gevolg van dronkenschap moet bij God opgevat worden als het uitrijzen boven het denken, waardoor hij zich aan het denken onttrekt. ‘Want God is dronken van al het goede en tevens daarboven verheven, boordevol van dit alles, maar gaat ook boven elke onmatigheid uit en woont hij buiten en boven het wereld-al’.7
De invloed van het Corpus Dionysiaticum kan nauwelijks onderschat worden. Nicolas Cusanus – genoemd ‘doctor Ignorantia’ – Thomas van Aquino, Meister Eckhart, Angelus Silesius zijn hem zeer schatplichtig. In een zeer mooie studie 'Wit Licht' belicht Jaap Goedebuure hoezeer enkele Nederlandse dichters gegrepen zijn door het werk van Dionysius: Hadewijch, Paul van Ostaijen – ‘Mijn God die ook zijt de grote negatie’, Lucebert en zijn visioenen engelen, Hans Faverij en O.C Jellema.8
Een bijzondere leerling vond Dionysius in de eveneens onbekende auteur van het traktaatje ‘De wolk van niet-weten’. Waarschijnlijk is het geschreven rond 1380 en zou de schrijver een tijdgenoot zijn van Juliana van Norwich, Johannes Tauler en Jan van Ruusbroec. Hij blijkt goed ingevoerd in de mystieke theologie en toont zich een zeer ervaren mystagoog.
Tussen God en mens bevindt zich altijd een duisternis, een wolk van niet-weten. Het beeld is rechtstreeks ontleend aan Dionysius. God is alleen te bereiken langs de weg van contemplatie. Dat wil zeggen, uitsluitend aan God denken zonder te weten wie hij is. Daartoe schuift de contemplatief alles wat hij kan denken ter zijde en richt hij zijn liefde op datgene wat het denken te boven gaat. Want God kan wel bemind worden maar niet bedacht. Alleen door de liefde kan Hij vastgehouden worden, nooit door de gedachte. Ook het denken aan Gods godheid en heerlijkheid dient achtergelaten te worden, bedekt met een wolk van vergetelheid. Resoluut en vastberaden moet je over al het denkbare heenstappen en proberen met een toegewijde en vurige liefde de duisternis te doorboren: ‘Tref die zware wolk van niet weten met de felle pijl van je verlangende liefde en laat in geen geval ooit de gedachte op te geven bij je toe.’
‘Als je dit streven in één woord wilt samenvatten om het zodoende gemakkelijker vast te houden, neem daarvoor dan een kort woord, liefst van één lettergreep. Hoe korter het woord hoe beter, want dan lijkt het meer op de werking van de heilige Geest. Een woord bijvoorbeeld als 'God' of liefde'. Kies een van deze woorden, of misschien nog een ander, als het maar niet meer lettergrepen heeft. En plant dit woord stevig in je hart, zodat het daar steeds aanwezig is, wat er ook gebeuren mag. Het zal je schild en je speer zijn in vrede en in strijd. Met dit woord zal je alle gedachten onder de wolk van vergeten wegdrukken. Zo zelfs, dat dit ene woord een voldoende antwoord zal zijn, als je ooit in de bekoring mocht komen om te gaan nadenken wat je nu eigenlijk zoekt.’
Deze mystieke handleiding is ook geliefd in kringen van christenen die zenmeditatie beoefenen. De fysieke houding van zazen belichaamt deze contemplatie: het rechtop zittende lichaam, omhoog gericht, is expressie van de wolk van niet-weten, die doorboord wordt met de aandacht op de ademhaling of met de concentratie op een enkel woord, Boeddha bijvoorbeeld, of Dharma, compassie, pijn, liefde of het woord van een koan – zonder over die woorden na te denken, zonder te zoeken naar hun betekenis. Daarbij sturen we alles wat we weten, wensen of verlangen naar beneden, naar het kussentje waarop we zitten, de bewaarplaats van vergetelheid. 9
Tenslotte bereiken de geschriften van Dionysius ook Spanje. Eerst inspireren zij Franceso de Osuna tot het schrijven van zijn Abecedario Espiritual (rond 1540 verschenen), het Geestelijk Alfabet – en daarna ook Bernardino de Laredo, die een belangrijk werk schreef Subita del Mon (1535), de beklimming van de berg. Niet veel later volgden Teresa van Avila en Johannes van het Kruis. Ook zij hebben veel te danken aan met name de ‘affectieve’ Dionysius.
- 1Peter M. Tyler, St John of the Cross, Bloomsbury, London,E-book, hfst 3, p.
- 2Er is een volledige Nederlandse vertaling van het gehele corpus: Dionysius, de Areopagiet, verzamelde werken, Christofoor, Zeist, 2016.
- 3idem, p.154.
- 4idem, p. 305.
- 5idem, p.400.
- 6idem, p. 405-407.
- 7idem, p.439.
- 8Jaap Goedebuure, Wit Licht, poëzie en mystiek inde Nederlandse literatuur van 1890 tot nu, Vantilt, 2015
- 9[De wolk van niet-weten, vertaling van The cloud of unknowing, ingeleid door André Zegveld, Uitgeverij Karnak 1995, p. 65/66.]