Bijlage Bataille. Over het sacrale in onze tijd
Misschien is dit wel een van de meest indrukwekkende en beklemmende teksten over de Kapitale Ontluistering in onze moderne, Westerse samenleving. Bataille over het probleem van het sacrale in in onze cultuur.
HET HEILIGE IN DE TWINTIGSTE EEUW*
Eigenlijk is het paradoxaal en vooral heel moeilijk om over het heilige te spreken in een tijd waarin er welbeschouwd slechts een ondergeschikte, haast nietszeggende plaats voor is overgebleven in het gemeenschapsleven van de mens. Vroeger was het gebruikelijk om op kruispunten, straathoeken of pleinen heilige tekens te plaatsen, bijvoorbeeld een kruis. Wij echter brengen op diezelfde plaatsen voornamelijk wegwijzers voor toeristen of reclameborden aan. Nog voor kort bouwde men heiligdommen, waarbinnen wij nu nog sterk het heilige ervaren. Maar de kerken die in onze dagen gebouwd zijn, verschaffen zo'n gewaarwording totaal niet meer. Vergeleken met die van de Middeleeuwen lijken ze iets te missen. De hedendaagse architecten bouwen banken, warenhuizen, opslagplaatsen en woonblokken; binnen deze grenzen zijn zij in hun element. Wanneer het gaat om een kerk — en een kerk is niets minder dan een heilige plaats — dan beschikken ze niet meer over de vereiste geestesgesteldheid.
Trouwens, ik ben zelf in verlegenheid wanneer ik het hier met u over het heilige wil hebben. Ik vrees daartoe net zo min in staat te zijn als een moderne architect tot het bouwen van een authentiek heiligdom. In wezen staat mij slechts één middel ter beschikking: ik zal over het verleden moeten spreken zoals de architect kerken uit vroegere tijden namaakt. Maar wat ik dan zou zeggen, loopt het gevaar even zielloos te zijn als, mijns inziens, de kerken van de 20e eeuw. Of ik zou als een archeoloog te werk kunnen gaan die de riten van de Egypte-naren of de Grieken bestudeert. Maar waarom zou ik!
Eerlijk gezegd wekken die kille oplossingen in mij zelfs een gevoel van opstandigheid. Ik heb geen zin me te laten opsluiten in het isolement waartoe het denken van die immense wereld, die ik nu toespreek, mij veroordeelt, de wereld die van het heilige alleen nog maar een soort herinnering heeft, of juister: er een nogal machteloze nostalgie voor koestert. Het moet mogelijk zijn tenminste dit tegengeluid onder woorden te brengen.
Ik denk dat het heilige gestorven is aan een te hoge verheffing van de geest, die zelf bestaat uit een onbedwingbare angst voor wat fascinerend en gewelddadig is. Het sterft niet alleen door een mateloze ontwikkeling van de wetenschap en de machine: het sterft ook door een soort verkommering, een bloedeloze armoe. Wat in dit verband in herinnering gebracht moet worden, is dat voor de Kerk niet alleen God heilig is. De duivel is niet minder heilig. Inmiddels gelooft de huidige mensheid natuurlijk nog minder in de duivel dan in God. Maar uiteindelijk is het nog niet zo lang geleden dat alleen al de naam van de duivel een uitzinnige angst ontketende: een angst die, als ik het zo zeggen mag, bij duizenden de brandstapels met heksen deed ontbranden. Juist deze door de duivel bezielde angst compenseerde de verschraling die de goddelijke wereld allengs onderging, doordat ze te zuiver en vooral te weinig schrikwekkend werd.
De duivel is wellicht niets anders dan de weerslag van de angst die door God opgeroepen werd. Maar het feit dat de duivel bestond, betekende dat het goddelijke uiteenviel in twee delen, die elkaar moesten negeren en miskennen. Het zuiver goddelijke deel verschraalde. Nu denk ik dat we ons heden ten dage het heilige niet kunnen voorstellen zonder tegelijk het geheel van die aspecten, het goddelijke en het diabolische, te zien. Wat de zin voor het heilige beweegt, is de ontzetting. Die zin nu sterft aan de krachteloosheid van de huidige mens: deze weet niet meer, en wil ook niet weten, dat niets méér fascineert dan de ontzetting. Wat ons de meeste schrik aanjaagt, is de dood; en in de ervaring van het heilige bevindt het bestaan zich in de buurt van de dood — zoals in een droom de inhoud van een doodkist ons naar zich toetrekt. Welnu, daartoe moet de dood de betekenis hebben die alleen zij hem geven die er niet aan denken: zij zijn het die weten dat het leven zijn grootste intensiteit bereikt in het verstijvende contact met zijn tegendeel. Het beeld van bederf en vernietiging fascineert; wij ontbinden en verstijven er zelf door. Slechts zo belanden wij in een heftiger wereld, die alleen te meten is aan zijn tragedie en die ons bevangt door kou en stilte. Maar juist dan worden we gegrepen door een soort roes, geestdrift of triomf; iets waarvan het geweld van de poëzie een idee kan geven.
Ik durf dus te stellen: wanneer wij de zin voor het heilige niet meer bezitten, dan is dat doordat we bang zijn. We zoeken niet langer geestdrift of roes, maar zekerheid en gemak. Eigenlijk zouden we willen leven alsof de dood al niet meer bestond, alsof we de wereld zouden kunnen reduceren tot doelmatige arbeid en gemak. Wij hebben ons verwijderd van de poëzie, haar gestolde gewelddadigheden storen ons. We hebben ons er toe beperkt heimelijk een angst te laten gisten die we niet meer meester zijn en die verholen in ons heerst als een aanhoudende buikpijn. Ondanks de brandstapel zochten de heksen vroeger ontzetting in de sabbat: zij gaven de voorkeur aan hun waanzinnige extase boven een verzekerd en kalm bestaan. Wij tegenwoordig geven de voorkeur aan ongestoorde rust. Alleen hebben we uiteindelijk het een noch het ander.
Vertaling: Ineke van der Burg en Debora Meijers.
* Le sacré au XXe siècle is oorspronkelijk een radiolezing geweest. De datum van uitzending is niet bekend. Als tekst is hij opgenomen onder Conférences 1951—1953 in band VIII van Bataille's verzamelde werk, pp. 187-189.
Uit: Bataille, kunst, geweld en erotiek als grenservaring, redactie Ineke van der Burg, Debora Meijers, De Kunstreeks, SUA, 1987 p. 11-13