Daohui Zonggao over koanstudie
Gedurende de Song-dynastie (960 – 1127) werden met de compilaties van de koancollecties de neergeschreven verhalen, woorden, uitdrukkingen en gebaren van de chanmeesters aanleiding tot een nieuwe wijze van meditatie: ‘koancontemplatie’. Dahui Zonggao (1089 – 1163) geldt als één van de eersten die deze methode systematisch gebruikte. 25) Hij leerde zijn leerlingen zich intens te concentreren op één cruciale zin of woord. Een koan was niet langer alleen een precedent, maar diende ook als trefpunt van krachtige aandacht. In zenkringen werd deze unieke methode ook wel genoemd het zien van de [kritische] frase’. In één van zijn brieven omschreef hij zijn werkwijze aldus:
Wanneer je gelukkig bent of kwaad, op rustige of lawaaïerige plaatsen, je moet steeds Zhou’s gezegde ‘Een hond heeft geen boeddhanatuur’ voor ogen houden. Maar wacht vooral niet bewust op verlichting. Als je bewust op verlichting wacht, zeg je eigenlijk: ‘Nu ben ik verward!’ Als je wacht op verlichting, terwijl je vasthoudt aan verwarring, al zou je talloze eeuwen leven, dan zal je nog steeds niet in staat zijn verlichting te bereiken. Wanneer je je aandacht richt op het gezegde, wek alleen je geest en zie het principe.
Houd je voortdurend bezig met twee zaken – niet weten waar we vandaan komen bij onze geboorte en niet weten waar we heengaan bij onze dood – en plak ze op het puntje van je neus. Als je eet of drinkt, op stille of luidruchtige plekken, je moet van moment tot moment nauwgezette inspanningen verrichten, alsof je iemand miljoenen verschuldigd bent zonder enig uitstel van betaling, of alsof je hart ernstig verward is en geen opening heeft om te ontsnappen. Door te zoeken naar geboorte, kan het niet gevonden worden; door te zoeken naar de dood, kan het niet gevonden worden – op dat ogenblik zijn de wegen van goed en kwaad onmiddellijk afgesneden. Wanneer zo je bewustzijn is, is dit precies het moment je in te spannen; contempleer nu het verhaal.
Een monnik vroeg Zhaozhou: ‘Heeft een hond boeddhanatuur of niet?’ Zhaozhou zei: ‘Nee.’ Als je dit als voorwerp van je contemplatie neemt, probeer het niet uit te puzzelen, probeer het niet te verklaren, vraag niet om helder begrip, neem het niet verbaal, analyseer niet het ontstaan er van, anticipeer niet bewust op verlichting, ontleen je begrip niet aan de verklaringen van de leraren van onze school, verstop het ook achter onverschilligheid. Bij het lopen, bij het staan, bij het zitten of liggen, roep voortdurend het verhaal voor je geest: ‘Heeft een hond boeddhanatuur of niet? Nee!’ Wanneer je de aandacht daar volledig op gericht kan houden, wanneer verbale discussie en intellectuele overwegingen je niet verder helpen en je hart opgewonden is, wanneer het is als het bijten op een ijzeren spijker, zonder enige smaak, verlies dan niet de moed en ga door met je inspanning, al bij al is dat goed nieuws…Aangezien je niet weet waar we vandaan komen, weten we ook niet waar we heen gaan. Het heldere, eenzame licht is juist hier aanwezig en het onderscheidt goed van fout en het beslist wat is en niet is, wat juist is en wat verkeerd. Wacht tot je een mens bent die water drinkt en voor zichzelf weet of het warm of koud is en die niet het oordeel accepteert uit de mond van een ander. Plotseling zul je openbarsten en uiteindelijke vrede en vreugde bereiken, de plaats van grote rust en grote voleindiging – dan voor de eerste keer zul je dit voor jezelf bevestigen. Hierom heb je mij onderricht gevraagd… Heb je niet gelezen hoe in de oude tijden Meester Tzu Hu zei: ‘De komst van de patriarch uit het Westen betekent slechts dat het ‘s winters koud is en ’s zomers warm, dat het ‘s nachts donker is en overdag licht’. Maar jij hecht betekenis waar geen betekenis is, creëert zorgen waar geen zorgen zijn, poneert ‘binnen’ en ‘buiten’, waar geen ‘binnen’ en geen ‘buiten’ is, en je praat hier eindeloos over dit en dat terwijl er niets bestaat. 26)
Dahui zette overigens met de verkondiging van zijn methode de toon voor een twist en verscheurdheid binnen de zen, die ook de huidige zenscholen nog steeds bezighoudt. In zijn lezingen en brieven polemiseert hij vurig met andere zenmeesters die er een minder dynamische opvatting van verlichting op nahielden. Hij verzette zich tegen een ‘zwijgende verlichting’, verkregen door langdurig, doodstil zitten, ‘als een stuk droog hout’, ‘onbeweeglijk als een muur’, of ‘als een steen’. Door niets te doen manifesteert zich onze inherente, aangeboren verlichting, onze boeddhanatuur, op natuurlijke wijze. Met name Zhenxie Qingliao en Hongzhi Zhengjue (1091-1157), die later zo bewonderd zouden worden door Dogen werden door Dahui bekritiseerd vanwege deze passieve houding die volgens hem nergens toe kon leiden. In zijn woorden: ‘Overal zijn er mensen die zeggen: als je stil wordt, zal je verlicht zijn. Maar ik zeg: wanneer je verlicht bent zal je stil worden.’
Ook al was zijn kritiek enigszins overdreven, zijn pleidooi voor een intense reflectie op het kardinale punt in het koanverhaal, betekende een ware revolutie in de geschiedenis van het Chinese zen. Zijn leerlingen waren voornamelijk leken, afkomstig uit de hogere geletterde klasse. Met zijn directe weg naar verlichting, bood hij hen een alternatief voor het lange zitten dat in de kloosters gepropageerd werd. Voor zenbeoefening hoefde niemand zich terug te trekken uit het maatschappelijke leven. Wat niet weg neemt dat Dahui bekend stond als een veeleisend en streng leraar die de grootste inspanningen van zijn leerlingen verwachtte.
Over Dahui gaat ook het verhaal dat hij op een dag opdracht gaf alle manuscripten van de Biyan lu te verbranden. Misschien maakte hij zich zorgen over de al te grote gehechtheid van zijn leerlingen aan het proza en poëzie van deze tekst. Of wilde hij met zijn protest wellicht herinneren aan het traditionele zenstandpunt dat elke afhankelijkheid van woorden en letters afwijst. Gelukkig hielden enkele leerlingen een paar copieën achter en bleef de Biyan lu alsnog voor China behouden.