Dogen, de Monnik
Dogen’s leven, als ook de vertaling en interpretatie van zijn werken is nog steeds voorwerp van onderzoek. Hoewel er de laatste twintig jaar veel historisch werk zowel in Japan als in het Westen is verricht, blijft veel van Dogen’s biografie en gedachtegoed met de stof van eeuwen bedekt. De pogingen tot een biografie vertonen hiaten die slechts met speculaties opgevuld worden. Wat waren de echte conflicten die hij uit te vechten had met de gevestigde boeddhistische kerk van zijn tijd? Wat waren de eigenlijke problemen met de monniken die afkomstig waren uit de Bodhidharmaschool en zich aangesloten hadden bij zijn gemeenschap? Wat was zijn precieze verhouding tot de keizerlijke en landelijke administratie? Zelfs zijn geboorte/afkomst is niet geheel duidelijk. Wat we wel weten is dat Dogen’s bestaande levensbeschrijvingen het werk zijn van toegewijde volgelingen die eerder een heilige leven creëerden dan een historisch verantwoorde biografie. Maar ook al is het zicht op zijn leven nog lang niet altijd even helder en zeker niet volledig, dankzij het bronnenonderzoek wordt Dogen steeds minder een heilige, wel meer mens, een mens die voor ons de moeite waard is.
Veel wat Dogen zelf claimt, en waarop de SotoSchool zich beroept, wordt door het moderne onderzoek op zijn minst van vraagtekens voorzien, zo niet gerelativeerd. Dogen’s eindeloos herhaalde bewering slechts het authentieke Zen, zoals hij dat geleerd en ontvangen had van zijn Chinese leraar Ju-ching, in Japan te verkondigen, is in elk geval onder de druk van twijfel komen te staan. Er zijn aanwijzingen dat wat hij ‘authentiek zen’ noemt, voor een niet gering deel is uitgevonden door hem zelf, hetgeen zijn werk trouwens niet minder betekenisvol maakt. Uit de bronnen van de geschiedenis blijkt steeds duidelijker dat er nooit één authentieke ch’an of zentraditie bestaan heeft. Ch’an was vanaf het begin af aan in China een verzamelnaam voor vele scholen en wat ‘authentiek’ geworden is, is vooral de uitkomst van een onderlinge strijd. Boeddhisme is meer dan de overlevering langs één dunne draad van ‘authentieke’ leraren of patriarchen. De Boeddhistische traditie is veeleer een boom met vele takken en nog meer bladeren.
Een raadsel is ook het verschil tussen de “jonge” en de “oude” Dogen. Zijn geschriften tonen een breuklijn die ongeveer samenvalt met zijn terugtrekkende beweging uit de omgeving van Kyoto naar de afgelegen provincie Echizen. Zijn verrassende wijsgerige en literaire taal maakt plaats voor droge verhandelingen over voorgeschreven, ritueel gedrag. Is die verandering in interesse voldoende te verklaren vanuit de wijzigingen in Dogen’s publiek? In Eihei was hij uitsluitend omgeven door monniken. Hij sprak slechts voor een groep ingewijden. Zijn sangha was een esoterische gemeenschap, en vandaar wellicht zijn esoterische stukken. Of is er meer continuïteit tussen zijn vroegere principiële overwegingen rond de Dharma en zijn latere uitwerkingen naar gedragingen en (kloosterlijke) vermaningen? Was hij zozeer onder de indruk van de schoonheid van de Dharma, de onuitsprekelijke voortreffelijkheid van leven en dood als expressie van Boeddha-natuur, dat hij willens en wetens toegaf aan de verleiding een daarop gebaseerde gedragscode (jap. Shingi) te ontwerpen? Bezweek hij daarmee voor de altijd aanwezige innerlijke en maatschappelijke druk vorm te geven aan wat geen vorm kan hebben?
Hoe dit alles ook zij, we hebben in elk geval Dogen’s geschriften. Zijn werk is van grote betekenis, ook voor de westerse zenstudent. Zijn verhandelingen over zazen zijn belangrijk voor wie de contemplatieve praktijk van zazen wil beoefenen. Zijn shikantaza is echte Boeddhistische meditatiepraktijk in het licht van sunyata en nondualiteit. Spreken de traditionele zenverhalen over het doen en laten van de Patriarchen, Dogen laat zien hoe de beoefening van zazen aan hun gedrag en communicatie ten grondslag ligt . Zelfs voor koanstudie is Dogen van betekenis. Wordt de geschiedenis van de Soto School vooral gekenmerkt door een zich afzetten tegen de concurrerende Rinzai School, het wordt steeds duidelijker dat Dogen een grote waardering had voor de zenverhalen. 18) Hij uitte zich weliswaar zeer kritisch en uiterst onvriendelijk tegenover de aanhangers van de Rinzaischool, maar wat zijn eigenlijke bezwaren waren, is niet zo helder. In zijn geschriften toont Dogen het grote belang dat hij hechtte aan de traditie van de koancollecties. Hij gebruikte ze als basis en uitgangspunt voor zijn eigen leer en interpretaties. Hij had een verrassend inzicht in de zenverhalen. Niet alleen het ene woord (‘turning word’of gebaar) werd door hem gezien als uitdrukking van verlichting, maar elk woord en elke zin van de koan. Ook de vraag, en zelfs een foutief of niet volledig antwoord van een monnik, was voor Dogen de expressie van Boeddha-natuur. 19)
Wat was Dogen voor een mens? Uit zijn geschriften is geen coherent beeld te verkrijgen. Echt menselijke trekken zijn hem goddank niet vreemd. Hij toont zich soms geprikkeld, gefrustreerd, vijandig en jaloers. Misschien hoopte hij op meer erkenning dan hij durfde toegeven. Humor is zeker niet zijn sterkste kant. Een moralistische inslag spreekt uit vele teksten. Hij toont geen grote, psychologische belangstelling. Maar wel is hij een mens met ‘geloof” Hij had een groot vertrouwen in het leven zoals het gaat, in de loop der natuur, in vergankelijkheid of zoals hij dat uitdrukte “vertrouwen in oorzakelijkheid”. Uiteraard had hij een onbreekbaar vertrouwen in de beoefening van zazen, de Weg van de Boeddhas en Patriarchen.
Wat we in elk geval met grote stelligheid kunnen concluderen: hij was allereerst een monnik, een man met slechts één interesse: de Dharma. Soms ondertekende hij zijn essays, na de plaats en de datum, met “Dogen, monnik” Alleen daarom was hij als kind naar het klooster gegaan en was hij op reis naar China gegaan. Met niets anders voor ogen had hij Eiheiji gesticht en zijn vele essays en verhandelingen geschreven. Als een waarachtige monnik was hij niet op deze wereld gericht, maar op de spirituele wereld van de Boeddha-Dharma. Afgezien wat ons in de loop der eeuwen overgeleverd is aan “Dogen-vormen”, afgezien ook van de vraag in hoeverre dat alles in onze tijd navolgbaar is, Dogen belichaamt allereerst dit monniksideaal. Onze eigentijdse geïnteresseerdheid in zijn leven en werken wordt wellicht bepaald door een ook in het Westen goed bewaard geheim: in ieder van ons schuilt een monnik. Er sluimert in ieder van ons een verlangen naar ‘iets’ wat niet gebonden is aan ons gewone, sociale leven, bezien en beoordeeld vanuit ‘normale’ waarden en normen van historische ruimte en tijd. En of het verstandig is of niet, soms wensen we aan dit verlangen toe te geven. Dogen beantwoordt in zijn leven en geschriften aan het archetype van de mens als monnik. Dit monnikschap ligt als mogelijkheid opgeslagen diep in het individuele bewustzijn. Wie deze bewustzijnslaag wil aanspreken, staat alleen. Niets of niemand kan hier diensten verlenen, al kent de geschiedenis vele ‘lichtende’ voorbeelden, waarvan Dogen er is één is. Maar geen enkele traditie, geen enkele historische vorm kan dit ‘groot bewustzijn’ van de monnik ooit op onuitputtelijke wijze tot uitdrukking brengen in een instituut. Het blijft verborgen, ontoegankelijk voor de buitenwereld in de ondenkbare ruimte van bewustzijn. Het zal ook telkens opnieuw ontdekt moeten worden, door mij, als voor de eerste keer. Dogen’s leven getuigt van zijn levenslange verlangen naar die bewustzijnswereld, “de Schatkamer van de Dharma”, en zijn geschriften onthullen geheimen, die hij aldaar vernomen heeft.