›› Varia

Dogen Zenji en de leefregels


Uit: Dogen Zenji, Shobogenzo Zuimonki & Fukanzazengi,Juwelen uit de Schatkamer van de Dharma, & Universele aanbeveling voor de beoefening van zazen, Vertaald door Dirk Beemster, ingeleid door Nico Tydeman, Asoka, 2001, p. 71 – 79.

Hoofdstuk I

1
Op een dag onderwees Dogen: 'In de Hsu kao-seng chuan staat een verhaal over een monnik in een groep rond een zenmeester. Deze monnik droeg altijd met veel devotie een afbeelding in goud van Boeddha en andere relikwieën bij zich. Ook in de slaapzaal brandde hij er voortdurend wierook voor en toonde hij zijn respect met buigingen en offers. Op een goede dag zei de zenmeester: ‘De afbeelding en de relikwieën van de Boeddha die je vereert, zullen je vanaf nu niet meer helpen.’ De monnik was het er niet mee eens, maar de meester ging door: ‘Het is werk van demonen, gooi ze weg!’ De monnik stond verontwaardigd op en ging weg, maar zijn meester riep hem terug: ‘Maak het kistje open en kijk wat er in zit.’ Het verhaal vertelt dat toen de woedende monnik het kistje opende, hij er een giftige slang in aantrof. Volgens mij moeten relikwieën worden vereerd als ze een afbeelding van de Tathagata of wat er anders van is overgebleven, vertegenwoordigen. Het is evenwel een grote vergissing verlichting te verwachten van het feit ze te vereren. Het is een fout die je in de armen van demonen en naar giftige slangen drijft. Het onderricht van Boeddha wijst op de verdiensten die door oefeningen voor de afbeelding en relikwieën van de Tathagata worden verkregen. Zij verleent mensen en deva's dezelfde zegen als de levende Boeddha. Het is zonder meer waar dat, als je de wereld van de drie schatten vereert en eraan offert, je met wortel en tak je eigen kwaad uitroeit, dat je verdiensten verzamelt, dat je karma dat leidt tot wedergeboorte in kwade rijken verplaatst en dat je de prijs van wedergeboorte als mens of deva verdient. Maar het is echter onjuist te denken door zoiets verlichting te verkrijgen. Vanaf het tijdstip dat de waarachtige leerling het onderricht van de Boeddha volgt en direct het niveau van Boeddha poogt te bereiken, moet deze al zijn krachten richten op een praktijk die in overeenstemming is met dat onderricht. De ware praktijk bestaat uit het beoefenen van zazen, dat heden ten dage het meest wezenlijke element in een zenklooster vormt. Denk daar goed aan.'

2

Dogen zei tevens: 'Ook al dienen de voorschriften en de regels rond de maaltijden strikt in acht te worden genomen, het zou een vergissing zijn ze te beschouwen als van het hoogste belang en om je praktijk erop te baseren. Ook moeten ze niet beschouwd worden als middelen om tot verlichting te komen. Ze worden beschouwd als deel uitmakende van het gedrag van een zenmonnik en van de stijl van een waarachtige leerling. Zeggen dat ze goed zijn betekent dus niet dat zij het meest wezenlijke element van het onderricht vormen. Daarentegen wil het ook niet zeggen dat je de regels kunt overtreden en een losbandig leven kunt leiden; maar als je er te veel aan hecht, vergis je je en raak je verwijderd van het ware pad. De voorschriften en de regels rond de maaltijd worden in acht genomen omdat ze het boeddhistische ritueel volgen en de stijl van een klooster bepalen. Toen ik in de kloosters in China woonde, kreeg ik niet de indruk dat zij het belangrijkste deel van het dagelijkse leven van de monniken uitmaakten. Om het ware pad te bewandelen, dien je de meditatie van koan en zazen te beoefenen, zoals dat is overgeleverd door de Boeddha's en de Patriarchen. Gogenbo die had gestudeerd in Kennin-ji en een discipel was van de overleden abt Eisai, hield zich strikt aan de maaltijdregels toen hij in een zentempel in China woonde. Ook reciteerde hij dag en nacht het sutra van de voorschriften. Ik zei hem wat ik hier net heb verteld en hij stopte met de oefeningen.'
Ejo vroeg: 'Moeten de regels zoals ze zijn vastgesteld door Po-chang worden nageleefd in een zenklooster? Deze regels beginnen met Het inwilligen en in acht nemen van de voorschriften is zaak van de hoogste orde. De regels zoals ze heden worden nagevolgd, schijnen overeen te komen met de basisvoorschriften van de Boeddha en de Patriarchen. In de mondelinge overdracht van meester tot zendiscipel worden de overgeleverde voorschriften uit het Westen aan de studenten doorgegeven. Het betreft hier voorschriften van de bodhisattva van de huidige tijd en in het sutra van de voorschriften staat geschreven dat ze dag en nacht moeten worden gezongen. Waarom wilt u dat wij daarmee ophouden?' Dogen zei: 'Wat je zegt is waar. De leerlingen moeten de regels zoals bepaald door Po-chang met grote zorg in acht nemen. Deze regels wekken op tot aanvaarding van en gehoorzaamheid aan de voorschriften en zazen. Het dag en nacht zingen van het sutra van de voorschriften en het strikt gehoorzamen van de voorschriften betekent eenvoudigweg geconcentreerd zazen beoefenen, zoals de zenmeesters dat in vroeger tijden deden. Welk voorschrift zou er niet nageleefd worden en welke verdienste zou er niet worden voortgebracht door de praktijk van zazen? De handelingen van de oude zenmeesters hebben allemaal een diepe betekenis. Doe wat de anderen in het klooster doen, zonder je te beperken tot persoonlijke zienswijzen. Neem de praktijk in acht en vertrouw op de handelingen van de oude zenmeesters.

Eens onderrichtte Dogen: Een monnik die bij Fo-chao ch'an-shih studeerde, werd ziek en besloot dat hij vlees moest eten om aan te sterken. Fo-chao gaf hem er de toestemming voor. Op een nacht begaf Fo-chao zich naar de ziekenzaal en zag hoe de monnik het vlees verorberde in het bleke licht van de omgeving. Maar terwijl de zieke dacht dat hij het vlees in zijn mond stak, vrat een demon die zich op zijn hoofd had verscholen, het voedsel op. Sindsdien wist de zenmeester dat als een genezende monnik vlees wenste te eten, dat door een demon werd opgevreten; dus gaf hij zijn monniken voortaan toestemming vlees te eten.In een geval zoals dit zou jij je moeten afvragen of je wel of niet vlees zou eten. Eenzelfde probleem deed zich voor bij de volgelingen van Wu-tsu Fa-yen. De wijze van opstellen hing telkens weer af van de neiging van de zenmeester.' 

4
Op een zekere dag onderwees Dogen: 'Je moet weten dat, als je in een familie bent geboren die een bepaald beroep uitoefent of als je bent begonnen met een bepaalde loopbaan, je jezelf allereerst wijdt aan zaken aangaande de familie of de loopbaan. Het is fout om de kunst en uitoefening van iets dergelijks te zoeken buiten het gebied van je specialiteit en bevoegdheid. Dus mensen die hun huizen hebben verlaten om het huis van de Boeddha te betreden en om priester te worden, moeten grondig de stof bestuderen waarin staat wat ze moeten doen. Die dingen leren en de regels in acht nemen betekent de gehechtheden van het ego opzij schuiven en jezelf vereenzelvigen met het onderricht van de zenmeesters. Een wezenlijk vereiste is het loslaten van de begeerte. Om dit te kunnen doen moet je je eerst bevrijden van egoïsme. Bevrijd zijn van egoïsme betekent een diep begrip van de vergankelijkheid van alle dingen. Deze overweging dien je allereerst te maken. Verschillende mensen op de aarde vinden het prettig goed genoemd te worden, en vinden het belangrijk dat anderen zo over hen denken, maar dit gebeurt helaas maar zelden. Als je je echter stapsgewijs losmaakt van de gehechtheid aan het ego en de instructies van je meester volgt, zal je vooruitgang boeken. Je zou nu kunnen zeggen dit te begrijpen, maar dat je nog geen afstand kunt doen van bepaalde dingen; en dat je, ondanks de praktijk van het zazen, aan verscheidene gehechtheden gebonden blijft. Als je volhardt in een dergelijke houding, zal je verkeerd terechtkomen. Voor een zenmonnik is het eerste vereiste om vooruit te komen met het beoefenen van geconcentreerde zazen. Zonder lange betogen te houden over wat intelligent of dom, wijs of dwaas is, is het voldoende zazen te beoefenen. Zo zul je op een geheel natuurlijke wijze vooruitgaan.'

5

Dogen onderwees:'Men kan niets verwerven door een zomercursus te volgen of met veel lezen. Hou daar meteen mee op. Concentreer de geest op één ding, hou je alleen maar bezig met de voorbeelden uit het verleden, bestudeer de handelingen van vorige zenmeesters en dring diep door tot één vorm van oefening. Denk niet een opvolger of voorloper van iemand te zijn.'

6

Ejo vroeg eens: 'Wat betekent de uitdrukking oorzaak en gevolg zijn niet in wolken gehuld? Dogen zei: 'Oorzaak en gevolg horen als vanzelfsprekend bij elkaar.' Ejo vroeg: 'Als dat zo is, hoe kun je er dan aan ontsnappen?' Dogen gaf als repliek: 'Oorzaak en gevolg komen gelijktijdig te voorschijn, dat is duidelijk.' Ejo vroeg: 'Als dat zo is, is het dan de oorzaak die het gevolg voortbrengt, of is het het gevolg dat de oorzaak oproept?' Dogen zei: 'Als de zaken er zo voorstonden, zou het overeen komen met de situatie, waarin Nanch'uan de kat in tweeën sloeg. Omdat de vergadering geen beslissing nam, sloeg Nanch'uan de kat in tweeën. Later, toen Nanch'uan dit verhaal aan Chao-chou vertelde, plaatste deze zijn strosandaal op zijn hoofd en wandelde weg. Wat geweldig! Als ik Nanch'uan geweest was, zou ik hebben gezegd: Ik sloeg de kat toch in tweeën, ook als het jullie zou lukken een beslissing te nemen. Wie heeft daar iets tegen in te brengen? Wie redt de kat? Of, als jij bij de vergadering geweest zou zijn, had je kunnen zeggen: We weten niet wat we moeten zeggen, meester. Sla de kat doormidden, alstublieft. Dan zou ik hebben gezegd: Jullie kunnen een kat doormidden hakken met een zwaard, maar weten niet hoe je hem één maakt met een zwaard. Ejo vroeg: 'Wat betekent van een kat één geheel maken met een zwaard? Dogen antwoordde: 'De kat zelf. Toen de vergadering niet kon antwoorden, zou ik - als ik Nanch'uan was geweest - de kat meteen hebben laten gaan, nadat de vergadering had gezegd niet te kunnen antwoorden. Een oude meester heeft gezegd: Er bestaan geen vaststaande methoden om uitdrukking te geven aan hetgeen men wil zeggen.
Dogen vervolgde: 'Dit de kat doormidden slaan is een uitdrukking van de Boeddhadharma. Het is een sleutelbegrip. Als dat niet zo was, zouden van bergen, rivieren en uitgestrekte zeeën niet kunnen worden gezegd dat ze onovertroffen, pure en klare geest vertegenwoordigen. Noch zou men kunnen zeggen: Deze geest hier is de Boeddha. Onmiddellijk bij het horen van deze sleutelbegrippen zouden de volgelingen in staat moeten zijn verlicht te worden.' Dogen voegde eraan toe: 'De kat doormidden slaan is een kenmerkende handeling van een Boeddha.' Ejo vroeg: 'Hoe kunnen we zo'n handeling noemen?' Dogen zei: 'Noem het het doormidden snijden van de kat. Ejo vroeg: 'Maar is dat geen misdaad?' Dogen zei: 'Dat zou best kunnen.' Ejo vroeg: 'Hoe kunnen we dan ontsnappen aan misdaad?' Dogen zei: 'De handeling van de Boeddha en de misdaad zijn gescheiden van elkaar, maar vallen in een enkele actie samen.' Ejo vroeg: 'Is dat wat men bedoelt met het voorschrift pratimoksha?' Dogen zei: 'Ja, maar ook al is dat oordeel juist, het is beter het niet op te volgen.' Ejo vroeg: 'Slaat de zin schending van de voorschriften op misdaden begaan ná het verkrijgen van de voorschriften, of slaat het ook op misdaden begaan vóór het verkrijgen ervan?' Dogen antwoordde: 'De zin schending van de voorschriften slaat op misdaden begaan ná het verkrijgen van de voorschriften. Misdaden begaan vóór het verkrijgen ervan kunnen zondig of slechte handelingen genoemd worden, maar nooit schending van de voorschriften.'
Ejo vroeg: 'In de achtenveertig kleine voorschriften slaat de term schending op misdaden begaan vóór het verkrijgen van de voorschriften. Hoe zit het daar dan mee?'
Dogen antwoordde: 'Zo is het niet. Het slaat op iemand die de voorschriften nog niet heeft ontvangen, maar op het punt staat dat wel te doen en vergiffenis vraagt voor de misdaden tot dan toe begaan. Om de tien voorschriften te ontvangen noemt men elke gebeurtenis die in het verleden is begaan tegen de achtenveertig voorschriften een schending. Maar het is duidelijk dat misdaden die ervoor zijn begaan niet beschouwd moeten worden als schending van de voorschriften.  Ejo vroeg: 'Het sutra stelt vast dat, indien iemand de voorschriften wenst te ontvangen en vergiffenis vraagt voor eerder begane zonden, de tien grote voorschriften en de acht en veertig kleine voorschriften moeten worden opgezegd. In een volgende passage stelt het sutra echter dat de voorschriften niet mogen worden verklaard aan iemand die ze nog niet heeft ontvangen. Wat is het verschil tussen beide passages?' Dogen antwoordde: 'De voorschriften ontvangen en ze opzeggen, zijn twee verschillende zaken. Het sutra van de voorschriften opzeggen met het doel vergiffenis te vragen, is als het concentreren van de geest op de sutra's. Daarom wenst iemand die de voorschriften nog niet heeft ontvangen, het sutra van de voorschriften te reciteren. Er is niets op tegen zo'n persoon het sutra van de voorschriften uit te leggen. Een volgende passage verbiedt hem te leren aan degenen die de voorschriften nog niet hebben ontvangen. Dat zal derhalve specifiek slaan op degenen die de voorschriften hebben ontvangen als hulpmiddel bij de spijtbetuiging.' Ejo vroeg: 'Over het ontvangen van de voorschriften wordt gezegd dat ze niet worden gegeven aan personen die de zeven grote zonden hebben begaan, terwijl in het sutra staat geschreven dat ook de zeven grote zonden kunnen worden vergeven. Hoe zit dat?',Dogen antwoordde: 'Het is inderdaad mogelijk vergeving te krijgen. Het dient meer als een tijdelijk obstakel te worden gezien voor hen die de voorschriften willen ontvangen. De voorafgaande passage in de tekst stelt vast dat ook een persoon die de voorschriften breekt altijd vergeving kan krijgen, en door het opnieuw ontvangen van de voorschriften wordt gezuiverd. Dat verschilt met de situatie, waarin iemand de voorschriften nog niet heeft ontvangen.'

Ejo vroeg: 'Als vergiffenis van de zeven grote zonden mogelijk is, is het dan toegestaan alsnog de voorschriften te ontvangen.' Dogen antwoordde: 'Ja. Dit is een gebruik dat is vastgesteld door de overleden abt Eisai. Zodra echter vergiffenis aan iemand is verleend, dient deze opnieuw de voorschriften te ontvangen. Ook in het geval van grote zonden moet ieder die berouw toont de voorschriften, wanneer ze dat maar willen, opnieuw kunnen ontvangen. Mocht een bodhisattva de voorschriften schenden, dient ook deze ze opnieuw te ontvangen, zodra zeker is dat het gedaan is voor het welzijn van anderen.' 


 

Mezuki Roshi 2
Maezumi Roshi

Dharma Kyojukaimon 

De poort van het geven en ontvangen van de Leefregels

Zenmeester Eihei Dogen

De grote leefregels van de Boeddha’s worden zorgvuldig nageleefd door de Boeddha’s. Boeddha’s geven ze aan Boeddha’s, Stamhouders ontvangen ze van Stamhouders. De overdracht van de Leefregels is voorbij de drie bestaanssferen van verleden, heden en toekomst. Verlichting was beschikbaar in alle tijden en is zelfs nu.

De Boeddha Shakyamuni gaf de leefregels aan Makakasho en die gaf ze weer door aan Ananda; zo behoor ik tot de 87ste generatie die ze ontving. Ik ga ze nu doorgeven aan jou om uiting te geven aan mijn dankbaarheid voor de compassie van de Boeddha’s – en ze zo de ogen van alle levende wezens te maken; dat is de betekenis van het doorgeven (transmissie) van de Levende Wijsheid van de Boeddha’s.

Ik ga de Boeddha vragen je de weg te wijzen en jij moet gemaakte fouten erkennen en de Leefregels van Harmonie ontvangen: Alle kwaad ooit door mij begaan
Komt van begin-loze onwetendheid, hebzucht en haat; Al dat kwaad werd begaan met mijn lichaam, spraak en wil; Ik geef dit nu van ganser harte toe.

Met de hulp van de Boeddha’s en Stamhouders heb je lichaam en geest gereinigd van onwetendheid en ben je zuiver geworden door de kracht van erkenning en inzicht. Nu moet je overgaan tot het aannemen van de Drie Juwelen van Boeddha, Dharma en Sangha als je toevlucht. In de Drie Juwelen zijn drie verdiensten: ten eerste de ware bron ervan, ten tweede de aanwezigheid van de Boeddha in het verleden en ten derde zijn aanwezigheid in het heden.

De hoogste Waarheid wordt het juweel van de Boeddha genoemd. Zuiverheid wordt het juweel van de Dharma genoemd en harmonie het juweel van de Sangha. Degene die de Werkelijkheid heeft waar bevonden wordt het juweel van de Boeddha genoemd en de Waarheid die door een Boeddha wordt gerealiseerd het juweel van de Dharma. Degenen die het juweel van de Dharma bestuderen worden het juweel van de Sangha genoemd.

Degene die goden en mensen de weg wijst, zowel in de hemel als in de wereld, wordt het juweel van de Boeddha genoemd. Datgene dat in de wereld en de teksten verschijnt en “goed” wordt voor anderen, wordt het juweel van de Dharma genoemd. Degene die van het lijden is bevrijd en voorbij de wereld staat, wordt het juweel van de Sangha genoemd. Als iemand daarom de Drie Juwelen ter harte neemt, kan die de Leefregels van de Boeddha’s helemaal aanvaarden: volg dus de weg van de Boeddha en betreedt geen onheilzame paden.

De Drie Zuivere Richtlijnen: Geen kwaad doen. Dit is het huis van alle Boeddhawetten, dit is de bron van alle Boeddhawetten.Alleen doen wat goed is. De Dharma van de verlichting van de Boeddha is de Dharma van alle bestaan. Goed doen voor anderen. Het heilige en niet-heilige voorbij, laten we onszelf en anderen (van afgescheidenheid) redden.

De Tien Grote Leefregels: Niet doden (Het leven respecteren). Leven kan niet worden afgesneden; het Leven van Boeddha neemt toe. Zet het leven van Boeddha voort, doodt Boeddha niet.

Niet stelen. De geest en diens object zijn éen, de poort naar verlichting staat wijd open.
Niet hebzuchtig zijn; ethisch met seksualiteit zijn. Degene die doet, het doen en hetgeen waarmee iets gedaan wordt, zijn vlekkeloos zuiver. Daarom is er geen begeerte; het is hetzelfde als het doen van de Boeddha’s.

Geen onwaarheid spreken. Het wiel van de Dharma rolt alsmaar door en ontbreekt aan niets – maar behoeft iets; de zoete dauw bedekt de gehele wereld en daarbinnen ligt de waarheid.

Niet de wijn van de waan of drugs nemen of verhandelen. Er is niets om begoocheld over te zijn. Als we dit weten zijn we de verlichting zelve.

Niet over (de fouten van) anderen spreken. In het Boeddhisme zijn de Waarheid en alle dingen hetzelfde; dezelfde wet, dezelfde verlichting en hetzelfde gedrag.

Niet trots zijn op jezelf en op anderen neerkijken. Het is de realisatie van iedere Boeddha en elke Stamhouder dat hij hetzelfde is als de grenzeloze hemel en zo groot als het universum; wanneer zij hun ware lichaam verwerkelijken is niets daarbinnen of buiten; wanneer zij hun ware lichaam verwerkelijken zijn ze nergens meer op aarde.

Niet gierig zijn met de Dharma en met bezit Er is niets om gierig mee te zijn; een zin, een couplet, de honderd grassoorten, een Dharma, een verlichting, iedere Boeddha, elke Stamhouder.

Geen kwaad hart koesteren. Er is Waarheid noch leugen, voortgaan noch je terugtrekken; er is een schitterende zee van wolken, een eerbiedige zee van wolken.

De Drie Juwelen niet smaden. Door iets uit onszelf te doen en anderen niet na te doen, worden we een voorbeeld voor de wereld en de verdienste ervan wordt de bron van alle wijsheid: aanvaardt alles, zonder kritiek of commentaar. Dit zijn de zestien Leefregels. Wees ontvankelijk voor wat ze schenken en ons leren; buig en neem ze aan.

DOGEN’S INSTRUCTIONS GIVEN ON THE SILA

KYOJUKAIMON

Eihei Dogen Zenji (13th Century)

As translated by Taizan Maezumi Roshi

“The Great Precepts of the Buddhas are maintained carefully by the Buddhas. Buddhas give

them to Buddhas, Ancestors transmit them from Ancestors. Receiving the precepts goes beyond

the three times; realization continues unceasingly from ancient times to the present. Our great

Teacher Shakyamuni Buddha transmitted the Precepts to Mahakashapa, and Mahakashapa

transmitted them to Ananda. Thus they have been transmitted generation after generation

down to me in the 52nd generation. Now I, as head priest, will give them to you in order to show

my gratitude toward the Compassionate benevolence of the Buddhas and make them the eyes

of all sentient beings. Indeed this is the way to maintain the Living Wisdom of the Buddhas. I pray

for the guidance of the Buddhas and Ancestors to verify it.

First you must make repentance and take refuge in the precepts.

Recite this, following my words:

All the evil karma ever committed by me since of old,

Because of my beginningless greed, anger, and ignorance,

Born of my body, mouth and thought

Now I atone for it all.

Now, by the guidance of the Buddhas and Ancestors, we have discarded and purified all karma of

body, mouth and mind and have attained great immaculacy. This is by the power of repentance.

Now, you should take refuge in Buddha, Dharma and Sangha. The three treasures have three

merits and virtues, called:

the One Body Three Treasures,

the Realized Three Treasures,

the Maintained Three Treasures.

The annutara samyak sambodhi (unsurpassed complete enlightenment) is called the Buddha

Treasure.

Being pure and genuine, apart from the dust, is the Dharma Treasure.

The virtue and merits of harmony is the Sangha Treasure.

These are the One Body Three Treasures.

To realize and actualize the Bodhi is called the Buddha Treasure of the Realized Three

Treasures.

The realization of the Buddha is the Dharma Treasure.

To penetrate into the Buddhadharma is the Sangha Treasure.

These are the Realized Three Treasures.

Guiding the heavens and guiding the people; sometimes appearing in the vast emptiness (sky)

and sometimes appearing in the dust is the Buddha Treasure.

Sometimes revolving in the leaves and sometimes revolving in the oceanic storage; guiding

inanimate things and guiding animate beings is the Dharma Treasure.

Freed from all sufferings and liberated from the house of the three worlds is the Sangha

Treasure.

These are the Maintained Three Treasures.

When one takes refuge in the Buddha, Dharma and Sangha, the great precepts of all Buddhas

are obtained. Make the Buddha your master and do not let any other ways be your master.

There are three pure precepts:

CEASING FROM EVIL

This is the abiding place of laws and rules of all Buddhas, this is the very source of laws and rules

of all Buddhas.

DOING GOOD

This is the Dharma of Samyak-sam-bodhi; this is the Way of all beings.

DOING GOOD FOR OTHERS

This is to transcend the profane and to be beyond the holy; this is to liberate oneself and others.

These are called the Three Pure Precepts.

There are ten grave precepts:

FIRST, NON-KILLING

Life is non-killing. The seed of Buddha grows continuously. Maintain the wisdom-life of Buddha

and do not kill life.

SECOND, NON-STEALING

The mind and the externals are just as thus. The gate of liberation has opened.

THIRD, NOT BEING GREEDY

The three wheels (body, mouth, mind; greed, anger, ignorance) are pure and clean. Nothing is

desired for; go the same way with the Buddhas.

FOURTH, NOT TELLING LIES

The Dharma wheel unceasingly turns and there is neither excess nor lack. Sweet dews permeate;

gain the essence and gain the truth.

FIFTH, NOT BEING IGNORANT

It has never been; don’t be defiled. It is indeed the great clarity.

SIXTH, NOT TALKING ABOUT OTHERS’ ERRORS AND FAULTS

In the midst of the Buddha-Dharma, we are the same way, the same Dharma, the same

realization, and the same practice. Do not [let them] talk about others’ errors and faults. Do not

destroy the Way.

SEVENTH, NOT ELEVATING ONESELF AND BLAMING OTHERS

Buddhas and Ancestors realized the absolute emptiness and realized the great earth. When the

great body is manifested, there is neither outside nor inside in the emptiness. When the Dharma

body is manifested, there is not even a single square inch or soil on the ground (earth).

EIGHTH, NOT BEING STINGY

One phrase, one verse, ten thousand forms, one hundred grasses; one Dharma, one realization,

all Buddhas, all Ancestors. Since the beginning, there has never been being stingy.

 NINTH, NOT BEING ANGRY

It is not regress, it is not advance; it is not real, it is not unreal. There is illumined cloud-ocean;

there is ornamented cloud-ocean.

TENTH, NOT SPEAKING ILL OF THE THREE TREASURES

Expounding the Dharma with the body is a harbor and a fish pool (the most important thing). The

virtues return to the ocean of reality. You should not comment on them. Just hold them and

serve them.

These sixteen Buddha precepts are as thus. Obey the teachings and follow those given.

Bow to them and be obeisant to them. Now I have expounded them”.