Het Hooglied. In de Naardense Bijbel
De Naardense Bijbel is het werk van Peter Oussoren. Hij werkte tweeëndertig jaar aan deze volledige vertaling vanuit het Hebreeuws en het Grieks. Zijn vertaling doet recht aan de muzikaliteit van de teksten - in de synagogen worden zij gezongen. Zij is gebaseerd op een voorleespraktijk. Het is de moeite waard de woorden hardop te lezen. De vertaling is poëtisch, stoer, fysiek. Het is krachtige taal. JHWH wordt consequent de Ene genoemd, en spreekt altijd in de tegenwoordige tijd. De vertaling blijft dicht bij eigen wijze van speken van de Bijbel. Ik bewonder dit werk. Vandaar ook hier het Hooglied - uit de Naardense Bijbel.
Vanaf het begin bij het samenstellen van de canon lag dit 'lied der liederen' de heren redacteuren niet lekker. Het boek was te vaag over God - zijn naam komt er niet in voor en het werd te expliciet erotisch gevonden. Totdat, na een hevige discussie, Rabbi Akiba (gestorven 135 na Chr) de beroemde woorden sprak: 'Geen enkele tijd is gelijkwaardig aan de dag waarop aan Israël het Hooglied werd geschonken; want al de (canonieke) geschriften zijn heilig, maar het Hooglied is het heiligste van allemaal.'
Sindsdien is de verzameling liefdesliedjes op vele manieren gelezen. Voor de Joden bezong dit boek de verbinding van het Joodse volk met de Heer. De Christenen lazen er een allegorische uitdrukking in van het verbond tussen Jezus en de Kerk. Voor de mystici bevatten deze liefdesgedichten de meest geschikte woorden om uitdrukking te geven aan hun innerlijke, intieme omgang met God. Tot aan de zeventiende eeuw is 'het boek van Salomon', zoals het heet, aanleiding geweest voor mystieke commentaren. Daarna wordt er nog weinig naar verwezen. In de vorige eeuw kreeg het boek onder invloed van de feministische theologie weer aandacht.
Het Hooglied is het meest goddelijke boek, juist omdat Gods naam er niet in voor komt. De zogenaamde aardse, zintuigelijke liefde is niet of nauwelijks te onderscheiden van de Liefde Gods, zoals Teresa van Avila eens opmerkte. Hier wordt de verliefdheid bezongen als de hoogste vorm van kennis, ook in stormachtige tijden als de gevoelens verdwijnen of als de Geliefde zich lange tijd niet toont.
Het Hooglied is zeer geliefd bij de mystici en wel vanwege het spreken over de ervaring, de intieme omgang, het pathos van de scheiding, de geheime liefde - alleen in de nacht, het hartstochtelijke zoeken naar de geliefde, en de lofzang op de liefde. Thema's die op de mystieke weg voluit klinken.
Behalve natuurlijk de nieuwe officiële Bijbelvertaling zijn ook zeer de moeite waard:
Hooglied. Vertaald en voorzien van commentaar door Pius Drijvers en Jan Renkema. Ambo. Baarn.1996.
Marcia Falk, the Songs of Songs, a new translation and interpretation, Harper, San Francisco, 1990.
1:1
Lied der liederen, voor Salomo.
1:2
Hij kusse mij
met de kussen van zijn mond,-
want jouw liefkozingen zijn zoeter dan wijn;
1:3
de geur van je oliën is zachter
dan alle balsems,
uitgegoten olie is je naam;
daarom hebben de meisjes je lief!-
1:4
trek mij mee, jou achterna, laten we rennen,-
laat mij komen, o koning, in je kamer:
we zullen juichen en ons verheugen in jou,
dronken van je liefkozingen,
erger dan van wijn;
terecht hebben ze je lief!-
••
1:5
zwart ben ik, maar prachtig,
dochters van Jeruzalem!-
als de tenten uit Kedar,
als Salomo’s tapijten;
1:6
ziet mij er niet op aan
dat ik zo zwart ben,
dat de zon mij heeft beschenen:
de zonen van mijn moeder
zijn laaiend tegen mij geweest,
hebben mij bewaakster
van de wijngaarden gemaakt,
dus kon ik mijn eigen wijngaard
niet bewaken;
1:7
mijn ziel heeft je zo lief,
meld mij dan
waar jij de schaapjes weidt,
waar je ze in de middaghitte neervlijt!-
want waarom zou ik gesluierd ronddolen
bij de kudden van je makkers?
1:8
‘Als je het niet weet,
o schoonste onder de vrouwen,-
trek dan uit,
volg de sporen van het wolvee
en weid je geitjes
bij de hutten van de herders!’
••
1:9
‘Met de merries voor Farao’s wagens
vergelijk ik jou, mijn vriendin;
1:10
prachtig staan je kaken tussen de kettingen,
rijst je hals op uit de parelsnoeren;
1:11
laten we kettinkjes van goud voor je maken
met stipjes zilver erin!’
1:12
Zolang de koning aan zijn ronde tafel zat
gaf mijn nardus zijn geur;
1:13
een bundeltje mirre is mijn liefste mij,
tussen mijn borsten zal hij overnachten…
1:14
een tros hennabloemen is mij mijn liefste,
in de wijngaarden van Een Gedi!
••
1:15
‘Zie, je bent mooi, mijn vriendin,
zie, je bent mooi, je ogen zijn als duiven!’
1:16
Zie, je bent mooi, mijn liefste, ja lieflijk,
ja ons rustbed is het frisse groen:
1:17
ceders zijn de balken van ons huis,
cipressen onze daksparren!-
2:1
ik ben een roos van de Sjaron,
een lelietje van dalen!
2:2
‘Als een lelie tussen de distels,
zo is mijn vriendin tussen de dochters!’
2:3
Als een appelboom
tussen de bomen van het woud,
zo is mijn liefste tussen de zonen!-
zijn schaduw begeerde ik, daarin zit ik nu,
en zijn vrucht is zoet aan mijn gehemelte;
2:4
hij is met mij het wijnhuis binnengekomen
en zijn vaandel boven mij was: liefde;
2:5
hij heeft mij ondersteund
met zijn rozijnenkoeken,
mij gestut met zijn appels,-
want ik was ziek van liefde!-
2:6
zijn linkerhand had hij onder mijn hoofd,
zijn rechter omhelsde mij;
2:7
dochters van Jeruzalem,
ik wil je bezweren
bij de scharen gazellen
of bij de goddelijke hinden op het veld:
wekt de liefde niet, wakkert haar niet aan
voordat zij wil!-
••
2:8
de stem van mijn liefste!-
zie, daar komt hij,
springend over de bergen,
huppelend over de heuvels;
2:9
mijn liefste lijkt wel een gazel
of het bokje van een hinde;
zie, daar staat hij,
achter onze muur,
glurend door de vensters,
loerend door de tralies!-
2:10
aanheffen zal mijn liefste
en tot mij zeggen:
sta op, ga mee, vriendin van mij, mijn schone,
en ga toch mee!-
2:11
want zie, de winter is vergangen;
de stortregen trok weg, is gegaan;
2:12
de bloemen laten zich zien op het land,
de zangtijd is aangebroken;
de stem van de tortel
is weer te horen in ons land;
2:13
de vijg heeft haar eerste vruchtjes gezet,
de wijnstokken in bloei
geven geur;
sta op, ga mee, mijn vriendin, mijn schone,
ga toch mee!-
••
2:14
duifje van mij
in de spleten van de rots,
verborgen in de bergwand,
laat mij je aanzicht zien,
laat me horen je stem,-
want je stem is zo zoet
en je aanzicht is prachtig!-
••
2:15
vangt voor ons de vossen,
de kleine vossen
die wijngaarden verderven,-
en onze wijngaarden staan in bloei!
2:16
Mijn liefste is van mij
en ik ben van hem
die als herder weidt tussen de leliën;
2:17
voordat aanwaait de dag
en de schaduwen zullen vluchten:
draai je om, wil lijken, liefste, op een gazel
of op een bokje van een hinde
op de bergen van Bater!-
••
Frontpagina van de vertaling van het Hooglied in twee omvangrijke delen door Abraham Hellenbroek (1658 - 1731),Salomons Hoogliet verklaert en vergeestelijckt. Hij zag het Hooglied als een allegorie van de omgang tussen Jezus en de gemeente.
3:1
op mijn legerstee
zocht ik in de nachten,
de geliefde van mijn ziel;
ik zocht hem en ik vond hem niet!-
3:2
‘laat ik toch opstaan
en rondgaan door de stad:
door de straten en de pleinen
zoek ik de geliefde van mijn ziel!’-
ik zocht hem en ik vond hem niet;
3:3
mij vonden de wachters
die rondgaan door de stad:
‘de geliefde van mijn ziel
hebt ge die ook gezien?’-
3:4
nauwelijks was ik aan hen voorbij
toen ik hem vond,
de geliefde van mijn ziel;
ik greep hem vast en liet hem niet los
tot ik met hem aankwam
in mijn moeders huis,
in de binnenkamer
van haar die ooit zwanger was van mij!-
3:5
dochters van Jeruzalem,
ik wil je bezweren
bij de scharen gazellen
of bij de goddelijke hinden op het veld:
wekt de liefde niet, wakkert haar niet aan
voordat zij zelf wil!-
••
3:6
wie is dat
die daar opklimt vanuit de woestijn,
in zuilen van rook,
omwolkt van mirre en wierook,
uit alle poeders van de kramer?-
3:7
zie, het is het bed van Salomo,
met zestig helden
daaromheen,-
uit Israëls helden,
3:8
allen met het zwaard in de vuist
geoefend ten oorlog,-
ieder met zijn zwaard op zijn heup,
tegen wat schrik aanjaagt in de nachten;
••
3:9
een draagkoets
liet hij zich maken, koning Salomo,
uit de boomstammen van de Libanon;
3:10
zijn zuilen heeft hij gemaakt van zilver,
zijn rugleuning van goud,
zijn rijzetel van purper,-
de plek daarvan belegd met liefde
door de dochters van Jeruzalem;
3:11
trekt uit, dochters van Sion,
en ziet koning Salomo aan,-
met de kroon
waarmee zijn moeder hem heeft gekroond
op de dag van zijn bruiloft,
op de dag van zijn hartstochtelijke vreugde!
••
4:1
‘Zie, je bent mooi, vriendin van mij,
zie, je bent mooi,
je ogen zijn duiven,
door je sluier heen;
je haar is als een kudde geitjes
die neergolven van Gileads bergland;
4:2
je tanden zijn
als een kudde geschoren schaapjes
die zijn opgeklommen uit de wasplaats,-
alle met tweelingen,
kinderloos is er bij hen géén;
4:3
als een scharlaken snoer zijn je lippen,
je bent prachtig als je praat!-
als een open granaatappel is je keelgat,
door je sluier heen;
4:4
als de toren van David is je hals,
gebouwd met kantélen,-
duizendvoudig is het schild
daaraan opgehangen,
alle harnassen van de heldhaftigen;
4:5
je twee borsten zijn als twee bokjes,
tweelingen van een gazelle,-
die weiden tussen de leliën;
4:6
voordat aanwaait de dag
en de schaduwen zullen vluchten,-
wil ik gaan naar de berg van mirre
en naar de heuvel van wierook;
4:7
alles aan jou is mooi, mijn vriendin,
er is geen vlekje mis aan jou!-
••
4:8
met mij van de Libanon af, bruidje,
kom met mij mee van de Libanon af,-
schouw neer van de top van Amana,
van de top van Senier en Hermon,
vanuit het hol van leeuwinnen,
vanaf de bergen van luipaarden;
4:9
je hebt mijn hart gestolen,
o mijn zuster, mijn bruid,-
mijn hart gestolen
met één blik uit je ogen,
met één ketting om je hals!-
4:10
wat zijn je lieve lachjes mooi,
o mijn zuster, mijn bruid,-
wat zijn je lieve lachjes goed,-
beter dan wijn,
de geur van je oliën
beter dan alle balsems!-
4:11
van honingzeem druipen je lippen, bruidje,-
honing en melk stromen onder je tong
en de geur van je kleren
is als een geur van Libanon!-
••
4:12
een vergrendelde tuin is mijn zuster,
mijn bruid,-
een vergrendelde hof, een verzegelde welput;
4:13
jouw scheuten vormen
een paradijs van granaatappels
met kostelijkste vrucht,-
hennabloemen met nardusplanten;
4:14
nardus en saffraan,
kalmoes en kaneel
samen met alle wierookbomen,-
mirre en aloë’s,
en de beste van alle balsems;
4:15
een welput voor vele hoven,
een bron van levende wateren,-
die van de Libanon af stromen!’
4:16
Ontwaak, noordenwind,
en kom, zuidenwind,
doorwaai mijn hof,
dat zijn balsemgeuren stromen!-
kome mijn liefste in zijn hof
en laat hij eten van zijn kostelijkste vrucht!
In canticorum Solomonis explanatio. Salamanca: Excudebat Lucas à Iunta, 1580.Luis de Leon vertaalde als eerste het Hooglied in het Spaans. Dit was toentertijd verboden. Hij werd gearresteerd door de inquisitie en voor vijf jaar opgesloten in de gevangenis.
5:1
‘Komen zal ik in mijn hof,
mijn zuster, mijn bruid,
plukken wil ik er
mijn mirre en mijn balsem,-
eten zal ik er
mijn raat met mijn honing,
drinken wil ik: mijn wijn en mijn melk!-
eet, vrienden,
drinkt en wordt dronken van liefkozingen!’
••
5:2
Ik sliep, maar mijn hart was wakker,-
de stem van mijn liefste die aanklopte:
‘doe voor mij open!,
mijn zusje, mijn vriendin,
mijn duifje, mijn volmaakte,
want mijn hoofdhaar zit vol dauw,
mijn lokken zijn klam van de nacht!’
5:3
‘Ik heb mijn mantel al uitgetrokken,
moet ik die weer aantrekken?,
ik heb mijn voeten gewassen,
moet ik ze weer vuil maken?’
5:4
Mijn liefste
stak zijn hand door de kier
en mijn ingewanden
gingen om hem te keer;
5:5
toen stond ik op, ik,
om voor mijn liefste open te doen;
mijn handen dropen van mirre,
mijn vingers van mirre die wegliep
over de handgrepen van de grendel;
5:6
ik deed open, ik, voor mijn liefste,
maar mijn liefste was afgedropen,
weggelopen;
en mijn ziel was al vertrokken toen hij sprak!-
ik zocht hem en ik vond hem niet,
ik riep hem en hij gaf mij geen antwoord;
5:7
mij vonden de wachters
die rondgaan door de stad:
ze sloegen mij, verwondden mij,-
ze tilden mijn sluier op,
de bewakers van de muren!-
5:8
dochters van Jeruzalem, ik wil je bezweren,-
als ge mijn liefste vindt,
wat moet ge hem dan melden?-
dat ik ziek van liefde ben!
5:9
‘Wat heeft je liefste voor op een ander lief,
schoonste onder de vrouwen,-
wat heeft je liefste voor op een ander lief,
dat je ons dat zo hebt bezworen?’
5:10
Mijn liefste is blinkend en blozend,
vlagt als een vaandel boven tienduizend uit;
5:11
zijn hoofd is gedreven goud en brokaat,-
zijn lokken zijn jonge palmtakken,
zwart als de raven;
5:12
zijn ogen
als duiven
bij beken vol water,-
witgewassen als met melk,
gezeten bij een volle rivier;
5:13
zijn kaken zijn als de balsembedden
waarin zalvingskruiden groeien;
zijn lippen zijn lelies,
druipend van mirre die wegloopt;
5:14
zijn handen zijn rollen goud,
gevuld met tarsisstenen;
zijn lijf is een kolom van ivoor,
overdekt met saffieren;
5:15
zijn dijen zijn zuilen van albast,
gegrondvest op sokkels van brokaat;
zijn aanzien is als de Libanon,
uitgelezen is hij als de cederbomen;
5:16
zijn gehemelte is een en al zoetheid,
alles aan hem is begeerlijk;
dát is mijn liefste, dát is mijn vriend,
dochters van Jeruzalem!
6:1
‘Waarheen is je liefste gegaan,
o schoonste onder de vrouwen?-
waarheen heeft je lief zich gewend?-
mét jou zullen wij hem zoeken!’
6:2
Mijn liefste is afgedaald naar zijn hof,
naar de bedden vol balsem,-
om in de hoven te weiden
en er leliën te plukken;
6:3
ik ben van mijn liefste
en mijn liefste is van mij,
de herder die daar weidt tussen de leliën!
••
6:4
‘Mooi ben je, mijn vriendin, als Tirtsa,
prachtig als Jeruzalem,-
schrikwekkend ook als vliegende vaandels!-
6:5
wend je ogen van me af,
want die hébben me al zo verontrust…;
je haar is als een kudde geitjes
die neergolven van de Gilead;
6:6
je tanden zijn als een kudde ooien
die zijn opgeklommen uit de wasplaats,-
alle met tweelingen,
kinderloos is er bij hen géén;
6:7
als een open granaatappel is je keelgat,
door je sluier heen;
6:8
ik kan zestig koninginnen hebben,
tachtig bijvrouwen,-
en maagden zonder tal,
6:9
maar de enige echte is zij,
mijn duifje, mijn volmaakte,
de enige is zij ook voor haar moeder,
een stralende dochter is zij
voor haar die haar baarde;
toen jongedochters haar zagen
prezen zij haar zalig,
koninginnen en bijvrouwen
zongen haar lof;
••
6:10
wie is zij die daar neerblikt als de dageraad,-
schoon als de blanke maan,
stralend als de gloeiende zon,
schrikwekkend ook als vliegende vaandels?’
••
6:11
‘Naar de notenhof daalde ik af
om de bloesems aan de beek te bezien,-
om te zien of de wijnstok al uitbotte,
de granaatappels al bloeiden;
6:12
ik wist van niets,
mijn ziel, je hebt mij gezet
op wagens van een manschap van adel!’
7:1
‘Keer omme, keer om, meisje uit Sjoelam,
keer omme, keer om, wij kijken naar je!’
‘Wát kijkt ge naar de Sjoelamitische,-
alsof ze een legerdanseres is?-
7:2
wat zijn je schreden schoon in je schoenen,
dochter van een edelman!,
je heupen ronden zich
als een halsketting, gemaakt
door de handen van een meester;
7:3
je navel is een ronde bokaal
waarin mengwijn niet zal ontbreken;
je buik is een berg tarwe
omgeven door leliën;
7:4
je twee borsten
zijn als twee bokjes van hinden,
tweelingen van een gazelle;
7:5
je hals is als een ivoren toren,-
je ogen zijn vijvers te Chesjbon,
bij de poort van Bat Rabiem,
je neus is als de toren op de Libanon
die het aanschijn van Damascus bespiedt;
7:6
je hoofdhaar boven op jou is als de Karmel,
en wat van je hoofd neergolft als het purper,-
er ligt een koning in die lokken gevangen;
7:7
wat ben je mooi en wat ben je lieflijk,
liefde, als je wordt genoten!-
7:8
die gestalte van jou lijkt op een palmboom,
en je borsten op de trossen daaraan;
7:9
dus zei ik: in die palmboom wil ik klimmen,
zijn vruchtstengels vastgrijpen;
mogen je borsten dan toch zijn
als de trossen aan de wijnstok,
de adem van je neus als verse appels,
7:10
en je gehemelte
als de beste wijn!-
die regelrecht mijn liefste toestroomt,-
over de lippen van slapenden welt’;
7:11
ik ben van mijn liefste
en naar mij gaat uit zijn verlangen!-
••
7:12
kom, liefste van mij,
laten we uittrekken naar het veld,
laten we overnachten
tussen de hennabloemen;
7:13
laten we vroeg onze schouders rechten
om naar de wijngaarden te gaan
en te zien
of de wijnstok al is uitgebot,
de bloesem zich heeft geopend,
de granaatappels zijn gaan bloeien:
dáár geef ik dan mijn liefkozingen aan jou!-
7:14
de liefdesappelen
zijn hun geur gaan geven,
boven onze ingangen hangen
allerlei kostelijkheden,
jonge vruchten en ook oude;
mijn liefste, ik heb ze weggelegd voor jou!-
8:1
mocht iemand geven dat je m’n broer was,
gezoogd aan de borsten van mijn moeder!-
trof ik je op straat dan kon ik je kussen,
en ze zouden me er niet om verachten!-
8:2
ik zou je voortdrijven,
je dwingen te komen
in het huis van mijn moeder
die mij alles leert;
ik zou je laten drinken van kruidige wijn,
van het sap van mijn granaatappels!-
8:3
met zijn linkerhand onder mijn hoofd,
en met zijn rechter zou hij mij omhelzen!-
8:4
dochters van Jeruzalem,
ik wil je bezweren:
wat zul je wekken,
wat de liefde aanwakkeren
vóórdat zij zelf wil?
••
8:5
‘Wie is zij
die opklimt uit de woestijn,
leunend op haar liefste?’
Onder de appelboom wakkerde ik je aan,
daar waar je moeder jou ontving,
daar waar jou ontving
zij die jou heeft gebaard!-
8:6
zet mij als een zegel op je hart,
als een zegel op je arm,
want liefde is sterk als de dood,
hard als de hel is hartstocht;
haar flitsen
zijn flitsen
van vuur, een vlam van de Ene;
8:7
vele wateren
kunnen de liefde niet blussen
en rivieren spoelen haar niet weg;
al geeft iemand
alle geld van zijn huis voor de liefde,
vol verachting zullen ze hem verachten!
8:8
‘Wij hebben een klein zusje,
borsten heeft ze nog niet;
wat zullen wij met ons zusje doen
op de dag dat zij wordt besproken?-
8:9
als zij een muur was,
dan bouwden we op haar
een borstwering van zilver;
als zij een deur was
dan sloten we die af
met een balk van cederhout!’
8:10
Ik bén nu een muur
en mijn borsten zijn torens;
toen ben ik door zijn ogen geworden
tot een vindplaats van vrede!
••
8:11
‘Salomo heeft een wijngaard gehad
in Baäl Hamon;
hij gaf de wijngaard aan de bewakers,-
ieder kwam voor zijn vrucht aan
met duizend stuks zilver;
8:12
mijn wijngaard, die van mij,
ligt voor mijn aanschijn;
die duizend laat ik aan jou, Salomo,
en tweehonderd
aan de bewakers van zijn vrucht;
8:13
jij die daar zit in de tuinen,
mijn makkers zijn gespitst op je stem,
laat mij die horen!’
8:14
Vlug, mijn liefste,
en lijk op een gazel
of ga op het bokje van een hinde op de balsembergen!
*******
Giovanni Pierluigi da Palestrina (1525 - 1594) Canticum canticorum (1584) The Hilliard Ensemble.
Translation
Osculetur me (osculo oris sui)
Let him kiss me (with the kiss of his mouth)
Draw me after you
I am black but comely
My vineyard I have not kept
If you do not know
Thy cheeks are beautiful
Fasciculus myrrhae (dilectus meus mihi)
A bundle of myrrh (is my beloved to me)
Behold thou art fair
You are altogether beautiful
You have ravished my heart
As the lily among thorns
Introduxit me rex (in cellam vinariam)
He brought me (into the cellar of wine)
His left hand (is under my head)
The voice of my beloved
Arise, my love
Surge, amica mea, (speciosa mea et veni)
Arise, my love, (my fair one, and come away)
Dilectus meus mihi, (et ego illi)
My beloved is mine, (and I am his)
I will rise and go about the city
I charge you, (O ye daughters of Jerusalem)
His head (is as the finest gold)
Dilectus meus descendit (in hortum suum)
My beloved is gone down (into his garden)
Thou art beautiful, O my love
Quae est ista (quae progreditur quasi)
Who is she (that cometh like the dawn)
I went down into the garden of nuts
Quam pulchri sunt (gressus tui in calceamentis)
How graceful are (your feet in sandals)
Duo ubera tua (sicut duo hinnuli)
Thy two breasts are like two young roes
Quam pulchra es et quam decora
How fair and pleasant you are
Guttur tuum sicut (vinum optimum)
Thy throat is like (the best wine)
Veni, veni, dilecte mi, (egrediamur in agrum)
Come, my beloved, (let us go forth into the fields)