II. Erotiek in de Westerse mystieke literatuur. Waarom God mens werd

Fra Angelico, Annunciatie, 1438-1445, Museum San Marco, Florence
Het behoorde tot het gedachtegoed van de vroege christenheid, daarna werd het door andere theologische reflecties verdreven en raakte het in vergetelheid, vervolgens werd het gezien als ketterij en blasfemisch: deïficatie ofwel vergoddelijking. Er is een traditie van theologen en mystici die zonder omwegen verklaarde, dat het hoogste doel van de mens is aan God gelijk te worden.
Om maar ergens te beginnen, de Grieks Joodse filosoof Philo van Alexandrië, tijdgenoot van Jezus van Nazareth, schrijft: ‘Wanneer het profetische intellect goddelijk geïnspireerd raakt en vervuld met God, dan wordt het als een monade, geen wezen meer gemengd met een van die dingen die verbonden zijn met dualiteit. Maar van degene die opgelost is in de natuur van eenheid wordt gezegd dichtbij God te komen in een soort familierelatie. Omdat hij alle morele gedachten heeft opgegeven en achtergelaten, is hij veranderd in het goddelijke, zo dat een dergelijk mens verwant wordt aan God en waarlijk goddelijk.’ 1 (61) Philo veronderstelt dat het mogelijk is dat onder bepaalde omstandigheden een mens God gelijk kan worden.
Athanasius (295 -373) patriarch van Alexandrië in roerige tijden – hij werd vijf maal verbannen -, kerkvader, berucht bestrijder van het Arianisme, maar ook beroemd geworden om zijn antwoord op de vraag: waarom werd God mens? ‘Hij werd menselijk opdat wij goddelijk zouden worden.’ Over de Zoon van God schrijft Athanasius: ‘Hij was geen mens die toen God werd, maar hij was God en werd toen mens en dat om ons te vergoddelijken.’ 2 (170)
Basilius van Cesarea (329/330 – 378), de vader van het Oosterse monastieke leven, beschreef de intieme verbintenis van de ziel met de Geest, waarin zij vrijkomt van haar harstochten en terugkeert naar haar natuurlijke schoonheid: ‘Door de Geest worden de harten opgetild, de zwakken geleid door de hand en zij die voortgang maken worden tot volmaaktheid gebracht. Stralend op hen die gereinigd zijn van het smetten, maakt hij hen geestelijk door gemeenschap met hemzelf. Zoals een zonnestraal valt op heldere en transparante lichamen, zo worden zij zelf stralend en verspreiden zij een frisse helderheid van zichzelf, aldus worden deze geestdragende zielen, verlicht door de Geest, zelf geestelijk en zenden zij hun genade naar anderen. Hiervandaan komt voorkennnis van de toekomst, verstaan van mysteries, begrip van wat verborgen is, uitdeling van goede gaven, het hemelse burgerschap, een plaats in de koor van engelen, vreugde zonder einde wonen in God, gelijk gemaakt aan God en het hoogste doel van lles een god worden.’ 3 (209)
Dionysius de Areopagite (rond 500) geeft deze definitie van deïficatie: ‘theosis is het bereiken van de gelijkheid met God en eenheid met hem voor zover als mogelijk.’ In zijn traktaat ‘Mystieke Theologie’, dat eeuwenlang van grote invloed is voor de mystiek, geeft hij een fraaie beschrijving hoe hij zich deze vergoddelijking voorstelt:
Want niet zonder reden krijgt de goddelijke Mozes eerst de opdracht grondig zichzelf te reinigen en zich af te zonderen van de niet gereinigden. En na alle reiniging hoort hij het geluld van veelstemmige bazuinen en ziet hij vele heldere lichten opflitsen en lichtstralen, rijkelijk uitgestort. En dan zondert hij zich af van de menigte en bereikt als eerste met de uitverkozen priesters het uiterste punt van de goddelijke beklimmingen. Maar ook dan nog ontmoet hij niet God zelf en aanschouwt hij niet hem - die immers onzichtbaar is -maar de plaats waar hij vertoefde.
Dit betekent, naar ik meen, dat de goddelijkste en hoogste gezichten en gedachten verwoordingen aankondigen van ondergeschikten van de boven alles verhevene, waardoor zijn boven iedere denkvoorstelling uitgaande tegenwoordigheid zich aankondigt als zijnde aanwezig op de hoogste denkend bereikbare toppen van zijn allerheiligste plaatsen.
En dan maakt hij zich ook van dat alles los van wat kan worden gezien en wat zien kan en dringt binnen in het duister van het niet-weten, het wezenlijk mystieke duister, waarin hij iedere aanspraak op kennis laat zwijgen. En hij geraakt in het volstrekt ontastbare en onzichtbare. Dat is volledig van hem, die alles overstijgt en is van niemand, noch van zichzelf noch van een ander. En door ieder weten buiten werking te stellen wordt hij in de hoogste zin één met de volkomen Onkenbare en, door geheel niets te weten, wordt hij boven denkkracht wetend.’ 4 (D.403/404)
Het leven van Mozes is voor Dionysius een mystagogisch verhaal. Het beschrijft de weg van de contemplatieve mens, die God wil ontmoeten. Daartoe moet hij al het bekende en vertrouwde achterlaten en in alle eenzaamheid de berg bestijgen waar God op de top woont. Het is een negatieve weg, via negativa. Als hij zich allereerst ‘gereinigd’ heeft, weggegaan van allen die onrein zijn, die niet begrijpen wat hem voor ogen staat, dan zal hij hemelse tekens en geluiden vernemen, die weliswaar afkomstig zijn van de plaats waar God woont, maar niet God zelf zijn. Zij kondigen slechts de tegenwoordigheid aan die boven iedere denkvoorstelling uitgaat. Alles wat hij ooit over God gehoord heeft of van Hem vermeend gezien en begrepen te hebben, moet hij vergeten om aldus binnen te dringen in het duister van het niet-weten. Hij moet doordringen in het ontastbare, onzichtbare en onkenbare. En door elk weten ‘buiten werking te stellen’ wordt hij één met de Onkenbare en verkrijgt hij een weten dat boven alle denkkracht uitgaat.
Voor Dionysius is dit negatieve pad ‘een weg van extatische liefde’. Waar de ziel een eenheid bereikt met zichzelf, zodat het ‘ene’ van de ziel zich kan verenigen met het goddelijke ‘Ene’ zonder de hulp van enige intermediair. Niet-weten opent in de ziel een ruimte, waardoor zij door God geraakt kan worden en aldus God kan genieten. Men spreekt daarom ook van de ‘affectieve’ Dionysus.
Een groot bewonderaar van Dionysius was Maximus de Belijder (580-662), de laatste kerkvader van zowel de Oosterse als de Westerse kerk. Ook als teruggetrokken monnik had hij veel invloed in het Byzantijnse hof. Maar hij had allerminst een prettig leven. Het waren voor kerk en politiek roerige tijden. Voor de oprukkende Islam moest hij vluchten naar Noord-Afrika. En omdat hij de zgn Chalcedonische formule verdedigde, waar Jezus zowel een menselijke als een goddelijke wil toegekend werd, kreeg hij een proces aan zijn broek, waarin hij veroordeeld werd, zijn tong afgesneden -opdat hij niet meer zou spreken – en zijn rechterhand werd afgehakt -opdat hij niet meer zou schrijven-. In de gevangenis overleed hij aan zijn folteringen. Als mysticus moet je wel uitkijken wat je zegt. Zijn veroordeling echter schijnt meer gebaseerd te zijn op politieke dan op religieuze redenen. Kort na zijn dood werd hij als heilige vereerd een kreeg zelfs twee feestdagen, 21 januari en 13 augustus, zeer ongebruikelijk in de heiligenverering.
De geschriften van Maximus zijn ongetwijfeld een hoogtepunt in de deïficatie literatuur. ‘Niets is meer waarlijk godgelijk dan de goddelijke liefde, niets meer mysterieus, niets meer geschikt om menselijke wezens te verheffen tot deïficatie.’ 5 (265). Tijdens zijn verblijf in Noord Afrika schreef hij brieven, een commentaar op het Onze Vader, de ‘Mystagogia’ en nog enkele andere werken, die een diepe meditatie geven op de betekenis van de deïficatie. Zoals in een brief: ‘Omdat hij getrouw is, zal hij ons alles geven wat hij beloofd heeft. Dat is ‘wat geen oog heeft gezien, geen oor heeft gehoord, noch het menselijk hart heeft begrepen, datgene dat God heeft voorbereid voor wie hem liefhebben. Dat is de reden dat hij ons gemaakt heeft, dat we ‘deelnemers aan de goddelijke natuur’ mogen worden en participanten van zijn eeuwigheid en bewijzen dat wij gelijk hem zijn vanwege de vergoddelijking, geschonken door de genade.’ 6 (266)
Deïficatie is volgens Maximus het doel van de schepping. Dit wordt bereikt door gelijk aan God te worden, niet door morele inspanning, maar als resultaat van goddelijke genade, ervaren als een gift van vergoddelijking, terwijl er tegelijk ook sprake is van een wederkerigheid tussen God en mens: ‘..Hij heeft zichzelf totaal in God alleen gevoegd en heeft de stempel en vorm van God alleen volledig op zichzelf geprint zodat hij zelf een god uit genade moge zijn en als zodanig genoemd wordt, precies zoals God een mens is door af te dalen en om die reden zo genoemd wordt, zodanig dat door de kracht van deze wederkerige samenvoeging geopenbaard mag worden dat de mens vergoddelijkt wordt voor god door zijn liefde voor de mens. En door deze wonderschone overeenkomst maakt God de mens, omwille van diens vergoddelijking en maakt de mens God omwille van Gods vermenselijking.’7
Toegegeven, geen fraai proza, maar drie keer herlezen maakt wel duidelijk wat hier bedoeld wordt: God en mens werken samen om de vergoddelijking van de mens en de vermenselijking van God te bewerkstelligen.
Maximus ziet incarnatie en deïficatie als twee bewegingen: een afdalen van God naar beneden (Gods menswording) en een opstijgen van de mens naar boven (vergoddelijking). Hij daalde neer opdat wij zouden opstijgen. Daarbij is weliswaar van de kant van de mens grote, ascetische inspanning vereist, maar het werk wordt uiteindelijk door de genade voltooid.
In tegenstelling met de Byzantijnse theologen heeft de deïficatie in het Westen geen grote aandacht gekregen. In het vroege christendom dacht aan andere zaken: kuisheid, maagdelijkheid, onthouding, ongehuwd zijn omwille van het Hemelrijk. En het huwelijk werd gezien als een bescherming tegen de begeerte. Seksuele onthouding was symbolisch diep verbonden met het herstel van de verloren vrijheid – seks als teken van slavernij -, het weer vervuld raken van de heilige Geest en aldus met het vermogen van de mens om de macht van de dood te breken.
Origines -rond 240 – invloedrijk geestelijk leraar en bijbelwetenschapper, werpt wel een zeer kille schaduw op het huwelijksbed. Hij zag seksualiteit als een voorbijgaande fase, als een overbodig toevoegsel aan de persoonlijkheid. Men kon er heel goed buiten. Het verhaal gaat dat hij zich had laten castreren, omdat hij lesgaf aan mannen en vrouwen en lasterpraat wilde voorkomen. Maar hem stond een puur geestelijk ideaal voor ogen, waarvoor de mens bestemd was, maar dat gehinderd werd door oppervlakkige gewaarwordingen van het lichaam. Daarom was waakzaamheid geboden tegenover de overmatige streling van ogen en oren, tegenover de lichamelijke genietingen van de seksuele eenwording in het huwelijk. De belevenis van het bruidsbed had iets ongepast. Het speelde zich af in het donker en in een sfeer van losbandigheid. De seksuele ervaring was tegengesteld aan de vurige omhelzing door Christus in de geest. Levenslange kuisheid was het teken dat men behoorde tot de uitverkorene vertegenwoordigers van Gods diepe bedoelingen met de hervorming van de mens. 8 (138) Het menselijk lichaam kon worden opgeofferd; het kon heilig gemaakt worden voor God. Het lichaam was een nederige ezel die een luisterrijk voertuig voor de ziel kon worden. Elke christelijke man of vrouw kon kan zijn of haar lichaam een heilig tabernakel van de Heer maken. 9 (139)
In de theologie van de eerste eeuwen van het christendom lijkt Godsmenswording niet te dienen tot verheffing van het menselijk lichaam, maar tot de opheffing ervan.
En het denken over de incarnatie ging sinds de 11e eeuw een geheel andere kant op. Anselmus van Canterbury (1033-1109) legde hiervoor de grondslag. Als theoloog zocht hij de verzoening tussen geloven en wijsgerig kennen. Want zij zijn geen tegenstellingen van elkaar. ‘Ik geloof om te begrijpen,’ is een beroemde uitspraak van hem. Begrijpelijk dat de bisschop gezien wordt als de grondlegger van de scholastiek. Anselmus leverde dan ook een fraai Godsbewijs: god is het volmaakste wezen dat denkbaar is. In zijn woorden: God is 'iets, groter dan hetwelk niets gedacht kan worden' (aliquid quo nihil maius cogitari possit/potest/non valet) en God is 'datgene, groter dan hetwelk niets gedacht kan worden' (id quo maius cogitari nequit/non potest)’. Deze gedachtegang werd door Thomas van Aquino van tafel geveegd. En de Britse filosoof merkte op dat dit het enige godsbewijs is waarvan de geldigheid onbeslist is.
Maar Anselmus werd ook beroemd om zijn antwoord op de vraag: waarom werd God mens?’ In zijn traktaat ‘Cur Deus Homo?’ geeft hij als reden van godsmenswording dat God vanwege de zondeval genoodzaakt was om mens te worden omdat alleen op deze manier de breuk tussen Hem en de mens hersteld kon worden. De schuld was voor de mens zelf te groot. Alleen God kan die schuld betalen. Deze gedachte, filosofisch uitgewerkt zonder beroep te doen op de Bijbel, is gaan heten de satisfactieleer ofwel de ‘verzoening door voldoening’.
Met andere accenten huldigde Johannes Calvijn dezelfde opvatting, die ook terecht kwam in de Heidelbergse Catechismus. Daar staat: de mens is ‘ganselijk onbekwaam tot enig goed en geneigd tot alle kwaad. God ‘vertoornt Zich schrikkelijk’ over de zonden, ‘en wil die door een rechtvaardig oordeel tijdelijk en eeuwiglijk straffen. ‘Zijn gerechtigheid eist dat de zonde, welke tegen de allerhoogste majesteit Gods gedaan is, ook met de hoogste, dat is met de eeuwige straf aan lichaam en ziel gestraft worde.’ Wij moeten ‘óf door onszelven, óf door een ander, volkomenlijk betalen.’ Het woord ‘betalen’ toont hoe economisch hier gedacht wordt.
Hier wordt in ieder geval duidelijk hoe anders over de incarnatie gedacht wordt dan in de geschriften van de Byzantijnse kerkvaders. Ging het bij de Oosterse Patriarchen om participatie, deelname aan het goddelijke, waardoor er een transformatie bewerkstelligd werd, vanaf Anselmus gaat het in het denken over de incarnatie voornamelijk over schuld, boete, verzoening. De afstand tussen God en mens wordt onoverbrugbaar. De mens wordt een bibberend wezentje in het licht van Gods gerechtigheid, niet iemand die God geniet. Het spreken over God wordt steeds meer een kwestie van godsbegrip dan van godservaring.
Godsmenswording, de incarnatie, is wellicht één van de vermetelste en grootste denkbeelden die ooit in de geest van de mensheid is opgerezen. Is het een mythe? Over god en de goden kunnen we slechts spreken in verhalen. Maar deze gedachte beoogt de concrete mens. Er is tenminste één mens ooit verschenen van wie gezegd wordt dat hij zowel god als mens is. Dit is een verheerlijking van de menselijke gestalte die boven moralistische, idealistische en esthetische opvattingen over menszijn uitgaat. Dit lichaam wordt geboren als menselijk lichaam van God en God sterft een verschrikkelijke menselijke dood en verdwijnt. Christenen wijzen op de eenmaligheid van dit gebeuren. Maar voor de gnostici was Godsmenswording een gevolg van zijn scheppingswerk: ‘Laat ons een mens maken volgens het beeld van God en overeenkomstig onze gelijkheid, moge dit beeld een licht voor ons worden’, aldus het Geheime Boek van Johannes in navolging van het boek Genesis. Bovendien is dit geen kennis over God, want Hij is onkenbaar, maar het zegt alles over ons menszijn.
Ludwig Feuerbach leerde dat religie een omweg is waardoor de mensheid komt tot zelfbewustzijn met betrekking tot zijn menselijke natuur. ‘Religie is niet de openbaring van het oneindige in het eindige, maar eerder de zelfontdekking door het eindige van zijn oneindige natuur.’ 10 In een lapidaire formule: ‘De ware betekenis van theologie is antropologie’. Theologische uitspraken betreffen inzichten over de mens. Christelijke dogma’s – Feuerbach was lutheraans predikant – waren projecties, geworpen op een lege God, die teruggenomen diende te worden om op de mens toegepast te worden. Zo ook de incarnatie gedachte. Vandaar: ‘de contemplatie van God als mens is het mysterie van de incarnatie.’ In de incarnatie reflecteert de religie op zichzelf en bekent dat God al bij al een menselijk wezen is. En dat betekent Liefde. ‘Want Liefde is de uiteindelijke verlosser… Niet een visionaire, verbeelde liefde, nee, een werkelijke liefde, een liefde van vlees en bloed, die als een almachtige kracht trilt door alles wat leeft.’
Feuerbach gebruikt met opzet het woord ‘vlees’ dat hij verkiest boven het abstractere natuur of grond. Want het seksuele vlees ligt in het centrum van de werkelijkheid zelf. De liefde die daar woont maakt een mens tot God en God tot mens. Het betreft een Sinnlichkeit of sensualiteit, een aandringen op de onmiddellijke fysieke kwaliteit van de menselijke ervaring, op het primaat van een relationele eros in de oorsprong en de vorming van het menselijke bewustzijn.
Wat Feuerbach leert, is daarom ook wel genoemd een erotische gnosis. Het is een liefdevol weten en niet een geloof. Waar liefde verenigt en de identiteit van het goddelijke en het menselijke tot uitdrukking brengt, betekent geloof de scheiding van god en mens en daarmee ook de scheiding van mens met andere mensen. Door geloof werd religie een splijtzwam tussen God en mens en tussen de mensen onderling.
Vele christenen konden Feuerbach niet begrijpen. En nog steeds is hij voor vele gelovigen onaanvaardbaar. Men noemt hem bij uitstek een atheïst. Maar dat wil hij ook zijn. In zijn visie is het christendom atheïstisch, want humanistisch. Naar aanleiding van de incarnatie schrijft hij: ‘Als god zichzelf uit liefde verloochend heeft, dan zouden we God uit liefde moeten verloochenen.’ 11 Uit liefde zou een christen atheïst moeten worden. Waar overigens bij gezegd moet worden dat Feuerbach zich diep verbonden voelde met het christelijk geloof en hij geloofde dat religie met zijn symbolen en mythes de diepste waarheden bevatte over de menselijke psyche en het lichaam. Alleen moest dit wel juist geïnterpreteerd worden en bevrijd worden van de illusies van geloof en theologie, opdat het sublieme van het menszijn gezien kon worden: de incarnatie gelokaliseerd in het lichaam.
Het is moeite waard met het kritische oog waarmee Feuerbach de theologie op zijn kop zet, te kijken naar de geloofsbelijdenissen. 12 De oudste die door alle christelijke kerken van West en Oost aanvaard wordt is de zogenaamde apostolische geloofsbelijdenis, het Symbolum Apostolicum, niet zoals de naam lijkt te suggereren afkomstig van de apostelen, maar rond 170 op schrift gezet. Ik geef alleen de woorden die betrekking hebben op de incarnatie: Wij geloven
in Jezus Christus, zijn enige Zoon, onze Heer,
die ontvangen is van de heilige Geest,
geboren uit de Maagd Maria.
Zo eenvoudig als het er staat, zo groot waren de twisten die ontstonden over de interpretatie hiervan. In het concilie van Nicea- Constantinopel (325) kwam men tot een iets bredere versie:
En in één Heer, Jezus Christus,
eniggeboren Zoon van God,
vóór alle tijden geboren uit de Vader.
God uit God, licht uit licht, ware God uit de ware God.
Geboren, niet geschapen, één in wezen met de Vader,
en door wie alles geschapen is.
Hij is voor ons, mensen, en omwille van ons heil uit de hemel neergedaald.
Hij heeft het vlees aangenomen door de heilige Geest uit de Maagd Maria
en is mens geworden.

Dit concilie rekende af met het Arianisme. Arius, de naamgever van deze christelijke stroming en priester in Alexandrië, verkondigde dat Christus geen goddelijke natuur had maar een door God geschapen - weliswaar superieur - mens was en daarom als ‘Zoon van God’ ondergeschikt was aan God de VaderIn antwoord op deze opvatting bepaalde het Concilie van Nicea dat Christus geen halfgod maar God was en in essentie één met de God de Vader. 13 Met enige verschillen is wordt de tekst aanvaard door alle christelijke kerken. Aan keizer Karel de Grote hebben we te danken dat deze tekst van Nicea-Constantinopel als Credo in de liturgie van de eucharistie werd opgenomen.
Maar ook dit concilie wist het debat niet te stoppen. Na veel twistgesprekken, verkettering, uitschakelen van tegenstanders door verbanning en vooral misverstanden kwam het tot een nieuw concilie in Chalcedon (451). Daar werd definitie vastgesteld, dat Jezus gelijk in wezen was aan de Vader. Ziehier de tekst – voor je begint te lezen even diep ademhalen, want het is een lange zin:
Wij belijden, in navolging van de heilige vaders, allen eenstemmig dat onze Heer Jezus Christus één en dezelfde Zoon is, volmaakt in zijn Godheid en volmaakt in zijn mensheid, waarlijk God en waarlijk mens, bestaande uit een redelijke ziel en een lichaam, één van wezen met de Vader naar zijn Godheid en één van wezen met ons naar zijn mensheid, ons in alles gelijk, uitgenomen de zonde, van eeuwigheid uit de Vader gegenereerd naar zijn Godheid, maar in het laatst der dagen omwille van onze zaligheid uit de Maagd Maria, de moeder Gods, geboren naar zijn mensheid, één en dezelfde Christus, Zoon, Heer, Eniggeborene, in twee naturen, onvermengd, onveranderd, ongedeeld, ongescheiden; daarbij wordt het onderscheid tussen de naturen in generlei wijze tenietgedaan door de vereniging, maar veeleer de kenmerkende eigenschap van elke natuur bewaard en samengebracht in één persoon en één hypostase, niet alsof Christus is gescheiden of verdeeld in twee personen, maar één en dezelfde Zoon en eniggeboren God, Woord, Heer, Jezus Christus; precies zoals de profeten vanaf het begin betreffende hem hebben gesproken en onze Heer Jezus Christus ons heeft geleerd, en de geloofsbelijdenis van de vaders ons heeft doorgegeven. 14
Ook al begrijp je hier niets van, de tekst wil je het eens en vooral inscherpen dat Jezus volmaakt is zowel in zijn godheid als in zijn mensheid. Ook al sta je verstand erbij stil, Jezus bezit twee naturen en deze zijn onvermengd, onveranderd, ongedeeld, ongescheiden en deze twee naturen zijn samengebracht in één persoon, één hypostase. Het enige wat je hebt te doen is deze woorden te ‘belijden’, hardop te bekennen en toegedaan te zijn.
De theologen van de geloofsbelijdenissen zijn meer drukdoende geweest met de vraag ‘hoe menselijk kan God worden’ dan met de kwestie ‘hoe goddelijk kan de mens worden’. Maar vragen bleven er genoeg over. Hoe deze eenheid van twee naturen voor te stellen? De formulering van Chalcedon klinkt stevig, maar blijft abstract. Kan Jezus nog wel honger hebben geleden? Had hij seksuele verlangens? Kon hij zondigen? Nee, zeggen de theologen, want als God is hij niet in staat tot het kwade. Maar hoe menselijk was Jezus als hij niet kon zondigen? Is het niet een van de belangrijke eigenschappen dat een mens ook geneigd is tot het kwaad? Waarom werd Jezus als man geboren en niet als vrouw? Want de vrouw is toch ook een mens? Had God last van de tijdgeest?
Omdat de ratio blijft ronddraaien, is het misschien aanbevelenswaardig te rade te gaan bij de kunsten. Want de menswording Gods heeft vele kunstwerken van grote schoonheid voortgebracht. Het is de moeite waard het oor te luisteren leggen bijvoorbeeld bij componisten als Palestrina, Bach, Beethoven en Bruckner en te horen hoe zij de woorden ‘et incarnatus est’ toonzetten. Er treedt altijd een vertraging op. Er ontstaat een verstilde melodie, een mengeling van lieflijkheid en droefheid, mysterieus, tragisch, een afdalende, muzikale lijn die altijd overgaat in een treurig mineur van lijden en dood.
In de schilderkunst is Gods geboorte als mens talloze malen afgebeeld. Maria met het kindje Jezus is wel in elk museum te vinden. Maar onder hen zijn schilderijen waar kunstenaars erin geslaagd zijn het mysterie van Godsmenswording te tonen op een wijze waar theologen niet toe in staat waren.
- 1Norman Russell, The doctrine of deification in the Greek Patristic tradition, University Press, Oxford, 2004, p. 61.
- 2idem, p.170.
- 3idem, p.209.
- 4Dionysius de Areopagiet, Verzamelde werken, Uitgeverij Christofoor, Zeist, 2016, p. 304.
- 5Norman Russell, op.cit., p.265.
- 6idem, p.266.
- 7Norman Russel, op.cit., p. 275.
- 8Peter Brown, Lichaam en maatschappij. Man, vrouw en seksuele onthouding in het vroege christendom, 50 - 450 na C., uit het Engels vertaald door Karin van Doesselaer en Carla Verheijen, Agon 1990, p. 137.
- 9idem, p. 139.
- 10Jeffrey J. Kripal, The serpent's gift, gnostic reflections on the study of religion, the University of Chicago Press, Chicago/London, 2007, p. 76.
- 11idem, p. 76.
- 12Zie Wipikedia, Apostolische Geloofsbelijdenis
- 13Zie voor het volgende: Wipikedia, het eerste concilie van Nicea; Wipikedia Arianisme; Wipikedia: concilie van Chalcedon.
- 14Wipikedia, Chalcedonische geloofsbelijdenis.