›› Het Hooglied

Ikkyu Sojun, de Dharmameester van de liefde

Ikkyu

Ikkyu noemde zichzelf een 'dwaze wolk'. Dwaas was hij, zeker in de ogen van de wereld, maar deze dwaasheid maakte hem ongeëvenaard groot in de geschiedenis van zen. En gelijk een wolk was zijn leven. Monniken worden in Japan aangesproken als 'Bo-san', 'Mijnheer Boeddha', maar hun eigenlijke titel is 'Unsui', 'Water-wolk'. Het leven van de monnik is als het water dat altijd met de stroom mee vloeit en als een wolk, onthecht drijvend in het luchtruim zonder bezittingen en zonder de last van verlangens.

Maar een wolk kan vele vormen aannemen: van een lieflijk, lichtvoetig streepje dat de hemel siert tot een machtige, dreigen­de donderwolk die de aarde verduistert. Zo veelzijdig was Ikkyu's persoonlijkheid. Bovendien, wie met het literaire werk van hem enigszins vertrouwd is, weet dat met het woord 'wolk' de betekenis meeklinkt van 'Un'u', 'regenwolk', een eufemisme voor fysieke liefde dat veelvuldig in zijn gedichten voorkomt. Ikkyu's naam bevat de verborgen verwijzing naar "gek van liefde". Hij was monnik geworden uit hartstochtelijke liefde voor de wereld.

Hij werd in 1394 geboren als de onwettige zoon van keizer Go-Komatsu. Zijn moeder, een maîtresse van de vorst, werd nog voor zijn geboorte uit het paleis gezet. Roddelverhalen deden de ronde dat zij heulde met de andere tak van de keizerlijke familie. Later zou Ikkyu nog vele malen naar zijn keizerlijke afkomst verwijzen. Het bastaard-zijn en de onbeantwoorde liefde van zijn moeder, waren diep in zijn ziel gegriefd. Als vijfjarig kind werd hij voor zijn opvoeding naar Antokuji gebracht, een zen tempel die als een meedogenloze tuchtschool voor arme kinderen functioneerde. Maar behalve strenge discipline kon hij rekenen op een goede opleiding in de studie van de boeddhistische tekstenen de Chinese kunst en literatuur. Ikkyu zou in de loop van zijn leven een grote hoeveelheid kennis verwerven van de Chinese letteren. Ankokuji was een onderdeel van de Gozan hiërarchie en kon bogen op een uitstekende literaire traditie. Maar na zes jaar koos Ikkyu voor Saikinji, een zen tempel onder leiding van Keno, die zijn eerste werkelijke zenmeester zou zijn. Hij was een streng man, zuiver in de leer, die het document van overdracht van zijn leraar geweigerd had. Ikkyu zou dit voorbeeld volgen.

Keno legde de basis voor Ikkyu's mentaliteit: een leven zonder compromissen. Door zijn keuze voor Keno verbrak hij ook zijn verbinding met het uitgeholde en geformaliseerde Gozansysteem. Keno's achterland was Daitokuji. Omdat deze tempel bij de toenmalige machthebbers in diskrediet was geraakt - zij had haar bestaan immers te danken aan de tegenpartij - konden de meesters van Daitokuji zich geheel richten op een 'recht-door-zee' zenleven. Ongelukkigerwijs stierf Keno al enige jaren later, in 1414. Ikkyu was wanhopig om de dood van zijn meester. Zijn droefheid bracht hem tot een zelfmoordpoging. Hij wilde zich verdrinken in het Biwameer, waaraan de tempel lag, maar een boodschapper van zijn moeder weerhield hem.

Spoedig daarna werd Ikkyu een leerling van meester Kaso, die een kleine, uiterst armoedige tempel leidde in Katada, een stadje eveneens aan het Biwameer. Kaso stond bekend als de strengste leraar van zijn tijd. Afkomstig uit Daitokuji had hij deze tempel uit onvrede verlaten. Kaso's zenstijl was geheel overeenkomstig de oorspronkelijke richtlijnen van Daito: veel zazen, veel studie, hard werken en sober leven. Ikkyu's kroniekschrijver vertelt hoe hij, toen hij zich als monnik aanmeldde, dagenlang buiten de poort moest wachten zonder dat Kaso hem een blik waardig keurde. Eens ging de meester naar buiten voor een ceremonie in het dorp en vond Ikkyu vastberaden bij de poort staan. Kaso gaf zijn assistent opdracht een emmer koud water over Ikkyu te gooien. Maar bij zijn terugkeer stond Ikkyu daar nog steeds. Pas toen kreeg hij verlof binnen te komen.

Zeven jaar studeerde Ikkyu in Kaso's armetierige hermitage. Hier kreeg hij ook zijn eerste satori. Werkend aan een koan ging hij 's avonds laat vaak met een bootje het meer op. Op een dag, terwijl de zon onderging en de omgeving in diepe stilte de nacht opwachtte, was Ikkyu wederom op het meer met niets anders in hem dan de koan. Toen kraste er een kraai. Het geluid deed hem door de hindernis heen breken. Direct demonstreerde hij aan en de Chinese kunst en literatuur. Ikkyu zou in de loop van zijn leven een grote hoeveelheid kennis verwerven van de Chinese letteren. Ankokuji was een onderdeel van de Gozan hiërarchie en kon bogen op een uitstekende literaire traditie. Maar na zes jaar koos Ikkyu voor Saikinji, een zen tempel onder leiding van Keno, die zijn eerste werkelijke zenmeester zou zijn. Hij was een streng man, zuiver in de leer, die het document van overdracht van zijn leraar geweigerd had. Ikkyu zou dit voorbeeld volgen.

Keno legde de basis voor Ikkyu's mentaliteit: een leven zonder compromissen. Door zijn keuze voor Keno verbrak hij ook zijn verbinding met het uitgeholde en geformaliseerde Gozansysteem. Keno's achterland was Daitokuji. Omdat deze tempel bij de toenmalige machthebbers in diskrediet was geraakt - zij had haar bestaan immers te danken aan de tegenpartij - konden de meesters van Daitokuji zich geheel richten op een 'recht-door-zee' zenleven. Ongelukkigerwijs stierf Keno al enige jaren later, in 1414. Ikkyu was wanhopig om de dood van zijn meester. Zijn droefheid bracht hem tot een zelfmoordpoging. Hij wilde zich verdrinken in het Biwameer, waaraan de tempel lag, maar een boodschapper van zijn moeder weerhield hem.

Spoedig daarna werd Ikkyu een leerling van meester Kaso, die een kleine, uiterst armoedige tempel leidde in Katada, een stadje eveneens aan het Biwameer. Kaso stond bekend als de strengste leraar van zijn tijd. Afkomstig uit Daitokuji had hij deze tempel uit onvrede verlaten. Kaso's zenstijl was geheel overeenkomstig de oorspronkelijke richtlijnen van Daito: veel zazen, veel studie, hard werken en sober leven. Ikkyu's kroniekschrijver vertelt hoe hij, toen hij zich als monnik aanmeldde, dagenlang buiten de poort moest wachten zonder dat Kaso hem een blik waardig keurde. Eens ging de meester naar buiten voor een ceremonie in het dorp en vond Ikkyu vastberaden bij de poort staan. Kaso gaf zijn assistent opdracht een emmer koud water over Ikkyu te gooien. Maar bij zijn terugkeer stond Ikkyu daar nog steeds. Pas toen kreeg hij verlof binnen te komen.

Zeven jaar studeerde Ikkyu in Kaso's armetierige hermitage. Hier kreeg hij ook zijn eerste satori. Werkend aan een koan ging hij 's avonds laat vaak met een bootje het meer op. Op een dag, terwijl de zon onderging en de omgeving in diepe stilte de nacht opwachtte, was Ikkyu wederom op het meer met niets anders in hem dan de koan. Toen kraste er een kraai. Het geluid deed hem door de hindernis heen breken. Direct demonstreerde hij aan de laatste regels van het gedicht dat Ikkyu's verlichting geenszins betekent dat de wereldse woelingen hem voortaan onberoerd laten, zeker niet het lot van zijn moeder. Het trauma wordt door de verlichting niet uitgewist. Behalve ont­roostbaar verdriet en diepe gekwetstheid van de vrouw, vermeldt het gedicht niet hoe de pijn zich in Ikkyu uitdrukt. Maar in zekere zin laten de eerste regels zich opnieuw lezen: de jaren van hartstocht, verlangen en woede zijn niet ten einde. Het hartver­scheurend krassen van de kraai bracht Ikkyu tot het inzicht, sterker dan ooit tevoren, dat zijn leven zich afspeelt in de pijnlijke ruimte van een ongeneeslijke wond.

Van Kaso kreeg hij zijn Dharma-naam Ikkyu, wat betekent 'een pauze', 'een moment van rust'. Te midden van alle wisselval­ligheden is dit levensogenblik een rustpauze waar niets te doen is. Zo omschreef hij zijn naam in een gedicht:

Uit de wereld van hartstochten,

terugkerend naar de wereld zonder hartstocht,

is er een moment van rust.

Als het regent, laat het regenen.

Als de wind waait, laat het waaien.

 

Ook na zijn satori bleef Ikkyu verscheidene jaren in de omgeving van Kaso. Zijn ouder wordende leraar was voortdurend ziek. Ikkyu wilde hem verzorgen. Hij was zo uitgeput door diarree dat zijn leerlingen hem met houten spatels moesten schoonmaken. Ikkyu drong erop aan zijn handen te gebruiken: ‘Aangezien het meesters eigen vuil is, waarom zou ik er walging voor voelen?’

Ikkyu weigerde het papieren bewijs van overdracht dat Kaso hem wilde geven. Zijn leven lang zou hij openlijk zijn afkeer voor dit soort documenten tonen. Zijn gedichten beschouwde hij alseen certificaat van verlichting. Hij begon ook ongewoon fel uit te halen naar monniken voor wie het zenleven meer een wereldse manier van doen was dan gebaseerd op innerlijke overtuiging. Verlichtings-diploma's werden eenvoudigweg gekocht en stelden niets voor. Uit deze jaren stamt zijn levenslange vijandschap met Yoso, een oudere leerling van Kaso, zijn dharmabroeder, die het tot abt van Daitokuji zou brengen. Ikkyu begon een zwerversleven te leiden dat hij tot op hoge leeftijd zou volhouden. Met name in de straten van Sakai, een sterk opkomende handels­plaats, was hij te vinden in zijn 'strooien regenkleed en hoed'. Zijn onconventioneel optreden moeten de burgers van die stad hebben bevreemd, zo niet geshockeerd. Zo vertoonde hij zich op een dag in het openbaar met een enorm zwaard in een felrode schede. Wanneer voorbijgangers hem hierop aanspraken - een monnik hoort immers geen wapens bij zich te dragen - trok hij het zwaard om te laten zien dat het slechts een stuk hout was en zei: "Je weet het nog niet, maar dezer dagen is de wereld vol valse wijsheid, net zoals dit houten zwaard. Zolang het in de schede zit, lijkt het op een echt lemmet. Zodra je het eruit trekt, blijkt het slechts een stuk hout te zijn. Het kan de mens niet doden, laat staan dat het hem leven kan schenken." Ook moet hij eens op nieuwjaarsdag door de straten gewandeld hebben met een stok waaraan een schedel gebonden was. "Gelukkig nieuwjaar", riep hij op elke hoek, terwijl hij voorbijgangers dwong naar de dood te kijken die van alle verwachtingen niets heel liet.

Ikkyu stak zijn haat jegens de aristocratie, die slechts rijkdom en macht begeerde, niet onder stoelen of banken. Tegelijkertijd toonde hij zijn sympathie voor het gewone volk, het bordeelmeis­je, de visser, de sandaalmaker. Met hen ging hij om en sprak over de Dharma in voor hen verstaanbare termen.

In 1430 was Yoso abt van Daitokuji geworden. Zijn voornaam­ste taak was de vervallen tempel te herstellen en deze een nieuw politiek en economisch aanzien te geven. Ikkyu verafschuwde de pompeuze sfeer van Daitokuji, maar bewonderde als geen ander de zentraditie die de basis was van het tempelleven. Hsut'eng, Daio en Daito waren zijn favoriete voorgangers, die regelmatig in zijn gedichten geroemd werden. Ikkyu beschouwde zichzelf als een reïncarnatie van Hsut'eng (Kido). Yoso slaagde er spoedig in geldschieters te vinden en ontwierp een ambitieus plan Daitokuji in volle glorie te restaureren. Ikkyu beschuldigde Yoso ervan zen te verkopen. Hoe diep zijn afkeer jegens Yoso was, moge blijken uit een mislukte poging het contact tussen beide dharmabroeders te herstellen. Yoso had Ikkyu uitgenodigd abt te worden van Nyoia, een subtempel van Daitokuji. Waarschijnlijk hoopte hij op die manier de excentriekeling weer enigszins in het gareel te krijgen. Ikkyu kwam. Maar hij viel niet alleen uit de toon door te midden van die pronkzuchtige prelaten en hoogwaardigheidsbe­kleders zijn smerige, uit vodden bestaande priesterkleding te dragen, na tien dagen hield hij het ook voor gezien. Op de muur van zijn verblijf prikte hij een gedicht en verdween. Dit waren zijn afscheidswoorden aan het adres van Yoso:

Tien dagen als abt hebben mijn geest gekarnd.

Onder mijn voeten loopt een lange rode draad van hartstocht.

Als je straks hier komt en mij zoekt,

Probeer een viskraam, een bar, of anders een bordeel.

 

Hoe hevig de slag in Yoso's gezicht ook geweest moge zijn, het gedicht verwoordt treffend Ikkyu's zen. 'De rode draad van hartstocht' is de navelstreng waarmee elk kind verbonden met een vrouw ter wereld komt. Niemand is in staat eigenmachtig dit koord door te snijden. Verlichting, het streven naar volmaakt­heid en de levens van de heiligen staan al te vaak in het teken van de strijd tegen de hartstocht. En een arhat mag zich dan een overwinnaar wanen, toch is zijn verlichting een illusie. De hartstocht is onoverwinnelijk en er is ook geen noodzaak hem te overwinnen. Want, naar een woord van de zesde patriarch Huineng, ‘Buiten de hartstochten is er geen verlichting’. De zengeschiedenis kent een beroemde reeks koans van Sung-yuan (Shogen). Men noemt ze santengo, 'de drie centrale punten', drie opeenvolgende koans die een soort drietrapsraket vormen, opklimmend in moelijkheidsgraad. De eerste luidt: "Waarom kan zelfs de meest verlichte zenmeester niet uit een volle lotus-zit opstaan zonder zijn handen te gebruiken?". De tweede: "Waar­om kan zelfs de meest verlichte zenmeester niet spreken zonder zijn tong te gebruiken?" De laatste koan luidt: "Waarom kan zelfs de meest verlichte meester 'de rode draad' niet breken door er met zijn voeten op te trappen?"

Zoals niemand kan werken zonder handen, en niemand kan spreken zonder tong, zo kan niemand leven zonder seksuele verlangens. Ikkyu schaamde zich niet dat hij van vrouwen hield. In die tijd was het een publiek geheim dat priesters bordelen bezochten, maar Ikkyu had niets te verbergen. Openlijk, herkenbaar aan zijn slordige priesterskleren ging hij naar de prostituees, bij voorkeur naar de armen onder hen. Aan hen wijdde hij zijn mooiste gedichten. Meer dan het leven in de tempels bood de omgang met vrouwen hem de kans zijn verlichting te verdiepen. Een beroemde koan betreft dit ook voor vele meesters onoplosbare, en daarom ook vaak verzwegen probleem van seks.

'In vroegere tijden was er een oude vrouw die meer dan twintig jaar de abt van een hermitage had onderhouden. Zij verleende hem onderdak en liet hem door jonge dienstmeisjes voedselbrengen. Op een dag instrueerde zij haar dienstmeisje hem te omhelzen en dan te vragen: "Hoe voel je je nu?" Het meisje deed aldus en vertelde haar dat zijn antwoord was: "Ik voel me als een oude, verdorde boom tijdens de drie koudste maanden van   de winter, steunend  tegen  een  rots zonder warmte". De oude vrouw zei: "Twintig jaar lang heb ik een priester gehuisvest en gevoed, die niet de waarheid spreekt". Daarop stuurde zij hem weg en verbrandde de hermitage. Ikkyu reageert op dit verhaal met een gedicht:

De oude vrouw was zo vriendelijk

een ladder te lenen aan een dief;

zij gaf die zuivere monnik een vrouw als partner.

Als deze avond een mooie vrouw zich

met mij zou verstrengelen,

mijn verdorde wilg, vele lentes oud,

zou opnieuw gaan bloeien.

 

Ikkyu zwierf "'s morgens door de bergen, 's avonds door de stad". Behalve in Sakai, verbleef hij regelmatig in een kluize­naarshut in de bergen ten noordwesten van Kyoto. Zijn gedichten over de natuur zijn echter nooit idyllisch. Zij spreken meer van eenzaamheid en verlatenheid. In tegenstelling daarmee beschrij­ven zijn gedichten over de stad de warme sfeer van de wijken van plezier.

De jaren 1459 - 1480 brachten Kyoto niets dan rampspoed. Droogte werd afgewisseld met overstromingen, misoogsten volg­den elkaar op en er waren tienduizenden slachtoffers. Terwijl de lijken onverbrand bleven liggen, zodat zij een dam vormden in de Kamorivier, deed het Shogunaat niets. Nauwelijks was de stad bekomen van de rampen of in 1467 begon de Onin-oorlog met als inzet "welke shogun heeft het voor het zeggen?" Velen vonden de dood, niemand kwam als overwinnaar te voorschijn.Ikkyu calligrafieIkkyu was te vinden in de straten van Kyoto, vervuldvan medelijden met het arme volk en vol woede jegens de regeerders die doorgingen met feesten en geldverslindende projekten (uit deze tijd stamt het initiatief om Ginkakuji, het Zilverpaviljoen te bouwen). Soms verbleef hij in een klein huisje in het centrum van de stad, dat hij 'katsuroan' noemde, 'de hut van de blinde ezel'.De naam is ontleend aan een uitdrukking van Rinzai, die eens verklaarde dat zijn leer slechts door een 'blinde ezel' zou kunnen worden verder gedragen. Soms zocht hij zijn toevlucht in Shuon-an, twintig mijl verwijderd van de oorlogstaferelen die zich in Kyoto afspeelden. Oog in oog met het sterven van zo velen, vroeg een leek hem eens naar zijn visie op de dood. Als antwoord schreef Ikkyu zijn beroemde proza-poëzie stuk Skelet­ten:

'Heel het leven is slechts een droom en iedereen is in werkelijkheid een skelet. Korte tijd zijn onze beenderen bedekt met een huid, wisselend van kleur en vol seksuele aantrekkings­kracht tussen mannen en vrouwen. De levenden zijn zich slechts bewust van de huid, niet van het skelet. In de dood is er geen hoger of lager niveau. Slechts door de eenheid van alles te realiseren, verwerkelijken wij de betekenis van de woorden: 'geen geboorte, geen sterven.'

Ikkyu tekeningen - Skeletten

De tekst is verluchtigd met illustraties van skeletten, voorstellin­gen uit het gewone leven, doden die musiceren, eten, de liefde bedrijven, zieken verzorgen en overledenen begraven.

Te midden van deze woelige en warrige tijden, kende Japan niettemin een rijke opbloei van allerlei kunstvormen, waaraan Ikkyu een grote, veelzijdige bijdrage leverde. Zijn poëzie is ongetwijfeld een hoogtepunt in de Japanse middeleeuwse lette­ren. Elke dag schreef hij een gedicht op een stukje papier dat hij meestal achteloos in de wind weggooide. Gelukkig zagen zijn leerlingen gauw genoeg de waarde van zijn gedichten in, en begonnen deze achter zijn rug om te verzamelen. Op deze wijze zijn enkele honderden gedichten bewaard gebleven. In feite moet hij er duizenden geschreven hebben. Ook was Ikkyu een voortreffelijke kalligraaf en tekenaar. Zijn kalligrafieën gelden als de beste uit de Japanse traditie en door zijn levensstijl en ontmoetingen inspireerde hij vele andere kunstenaars. Zijn invloed is merkbaar in de theeceremonie, de tuinkunst en het noh-theater.

Intussen bereikte zijn vijandschap met Yoso een nieuwe klimaks. Daitokuji was door de oorlog opnieuw vervallen tot een ruïne. En weer werd Yoso door de keizer gevraagd de tempelge­bouwen te herstellen. Binnen opzienbarend korte tijd slaagde hij erin het benodigde geld bij elkaar te brengen. De keizer beloonde Yoso  met de  titel  'zenji', een  erenaam  die slechts weinigzenmeesters en dan uitsluitend posthuum werd toegewezen. Ikkyu was woedend. Gezien de slechte economische omstandig­heden vermoedde hij dat Yoso het geld uit verdachte bron verkregen had. In zijn ogen hield Yoso zich uitsluitend bezig met de vercommercialisering van zen, en was hij de eretitel volstrekt onwaardig. Yoso was toen al oud en ziek en zou spoedig na de restauratie van Daitokuji sterven. Ikkyu schuwde niet te schrij­ven dat zijn dharmabroeder aan lepra leed, een ziekte waarvan men aannam dat een boeddhistische monnik deze opliep vanwege niet-boeddhistisch gedrag.

Terwijl de Oninoorlog voortwoedde en Ikkyu reeds meer dan zeventig jaar oud was, viel hem wellicht de meest vreugdevolle gebeurtenis uit zijn leven ten deel. In die jaren bloeide er een grote liefde tussen hem en Mori, in zijn gedichten 'Vrouwe Shin' genoemd. Mori was een blinde ballade-zangeres, ongeveer vijftig jaar jonger dan Ikkyu. Zij bezong romances en verhalen uit het verre verleden, zichzelf daarbij begeleidend op een handtrom-meltje dat tot op heden nog steeds door geisha's gebruikt wordt. Muziek was altijd heel belangrijk voor Ikkyu geweest. Tijdens zijn zwerftochten langs straten en landwegen speelde hij vaak op de shakuhachi, een bamboefluit waarmee de boeddhistische priesters al musicerend rondtrokken. Maar ook in algemene zin waren geluiden, zoals het krassen van een kraai, voor hem een belangrijk middel tot verlichting. Ikkyu was verrukt van deze zingende, blinde schoonheid. Altijd oprecht en zich in zijn gedichten zonder schaamte uitsprekend over zijn gevoelens, schreef hij in zijn zestiger jaren over de herfstij van zijn leven, zijn koude, eenzame nachten en over zijn vrees voor impotentie. Maar de ontmoeting met 'Vrouwe Shin' wekte opnieuw zijn erotische verlangens: 'Liefde kwam terug als een wassende maan, weerkaatst op een marmeren terras.' De lente keerde terug in het verdorde lichaam en nieuwe bloesems bloeiden. Vrouwen waren voor hem altijd bloemen geweest van verlichting. De prostituees van weleer vergeleek hij met pruimenbloesems of chrysanten. Hij prees hen om hun 'gedachtenloosheid'. Zij bedreven de liefde zonder zich te bekommeren om goed en kwaad. Mori zag hij als een narcissus, een nederige, rustieke bloem, een lentebloem, die hij bewonderde om haar 'zo-heid'.

In zijn verhouding tot Mori beleefde Ikkyu de levende paradox van bestaan: de gelijktijdigheid van tragedie en schoonheid. Als blindgeborene moet zij jaren gekend hebben vangroot verdriet. Misvormde of ongezond geboren kinderen werden in Japan gedood of te vondeling gelegd. De tijden verdroegen geen invaliden. Bovendien stonden vrouwen in rangorde ver beneden de mannen. Ook in de zentraditie spelen zij een ondergeschikte rol. Maar Ikkyu prees Mori in prachtige gedich­ten. Geen vrouw uit deze periode heeft zich over zo'n vreugde­volle, openlijke erkenning kunnen verheugen. Zijn gedrag moet, op zijn zachtst gezegd, bevreemding hebben gewekt. Van een priestermonnik werd toen nog verwacht dat hij celibatair leefde. Maar Ikkyu daagde de gehele rinzai-traditie uit: 'Rinzai's 'orthodoxe volgelingen hebben geen verstand van zen. Zijn waarheidsgetrouwe overdracht komt door deze 'Blinde Ezel. Onze 'regenwolk' duurt drie levens en zestig kalpa's lang; een nacht van onze herfstbries is gelijk aan honderdduizend jaren.'

'Regenwolk' en 'herfstbries' zijn poëtische uitdrukkingen voor geslachtsgemeenschap. Zijn fysieke liefde voor Mori overtreft in waarheid en duurzaamheid verre Rinzai's epigonen, die niet begrepen wat hun grote leraar voor ogen had. De ontroering die Mori's handen bij hem opriepen, had niet alleen een vreugdevolle uitwerking op hem, maar ook op de kring van zijn leerlingen. 'Hoe is mijn hand als Mori's hand? Zelfvertrouwen is de vazal, vrijheid de meester. Als ik ziek ben, geneest zij mijn jade stengel en brengt vreugde terug bij mijn monniken.'

De eerst regel is ontleend aan een koan: "Hoe is mijn hand gelijk de hand van Boeddha?" Mori's handen zijn niet verschillend van Boeddha's handen. De gevoeligheid van haar handen, van nature reeds ons meest sensitieve zintuig, moet zowel door haar blindheid als ook door haar spel op de trommel uiterst ontwik­keld zijn. Zelfvertrouwen verwijst naar het 'zelfvertrouwen van een mooie vrouw' dat in andere gedichten van Ikkyu voorkomt en staat voor een vorm van natuurlijke reaktie die zeer dicht bij het zen-ideaal van spontaanheidkomt. Dit zelfvertrouwen wordtechter overtroffen door Mori's vrijheid, het hoogste ideaal van zen, dat ouderdom verandert in jeugd en droefheid doet verkeren in geluk. De mystieke tradities van alle grote religies kennen een rijke liefdespoëzie. Johannes van het Kruis, John Donne, en Rumi schreven schitterende liefdesgedichten die een diep door­voelde eenheid met God uitdrukten. De poëzie van Ikkyu past geheel in deze lijn. Maar zijn gedichten zijn niet symbolisch bedoeld. Hij beleefde daadwerkelijk de eenheid met het absolute in het lichaam van een vrouw die hij liefhad.

Hoezeer Ikkyu Mori vereerde, moge blijken uit een portret dat tot op heden bewaard gebleven is. De tekening toont Ikkyu in een cirkel (enso) als een verlicht meester. Gewoonlijk werd een geacht zenmeester op deze wijze afgebeeld, zij het meestal zittend in een zetel. In plaats van de stoel vindt men onderaan een portretje van Mori, knielend op de grond, haar trommel naast haar. Ikkyu schreef er een gedicht bij, waarin hij zich wederom identificeert met zijn grote voorganger en voorbeeld Hsut'eng (Kido):

Verlichting straalt in deze cirkel Hsut'eng kijkt recht voor zich uit. Een enkel liefdeslied van deze zangeres laat bloesems bloeien tienduizend lentes lang.

Op het onderste gedeelte van het blad voegde hij er voor Mori enkele regels aan toe, vol schrijnend verdriet:

Ik drijf of zink

in slaap van verlangen

op een vergankelijk bed.

Is er enige troost voor mijn tranen?

 

Op tachtig-jarige leeftijd begon Ikkyu alsnog aan een zware en voor hem ongewone taak. Na de dood van Yoso was Daitokuji opnieuw door oorlogsgeweld vernietigd en volledig in verval geraakt. De toen heersende keizer Go-Tsuchimi Kado vroeg Ikkyu persoonlijk abt te worden met de opdracht de gebouwen voor de zoveelste keer te herstellen. Zijn levenlang had Ikkyu een liefde-haat verhouding tot Daitokuji. Hij verafschuwde de tempel als een verzamelplaats van uiterlijk vertoon, maar koesterde diep in zijn hart de grond waar Daito zijn grote zenwerkzaamheden was begonnen. Reeds eerder had men hem de purperen abtspij aangeboden. Na een geestelijk bestuur van tien dagen maakte hij zich uit de voeten. Niettemin ging hij later in hongerstaking toen de keizerlijke bemoeienissen met het bestuur van Daitokuji hem opnieuw te ver gingen. Slechts een persoonlijke tussenkomst van keizer Go-Hanazono kon hem overhalen op te houden met zijn leven verwoestend protest. Nu, wederom uitgenodigd abt te worden, aanvaardde Ikkyu de opdracht. De situatie van de tempel leek uitzichtlozer dan ooit en hij wist dat er niemand anders was die het herstel op zich kon nemen. Maar ook als niemand anders begreep hij dat het behoud van de zentraditie om historische plaatsen vroeg en vooral dat zen een omgeving van verfijnde schoonheid verdiende. Echter niet zonder schroom nam hij deze taak op zich, zoals blijkt uit een gedicht dat hij naar aanleiding van zijn inauguratie schreef:

Voor Daito's school doofde het laatste licht.

Onverklaarbaar zijn de liederen in mijn hart,

een ijskoude nacht.

Vijftig jaar lang droeg ik slechts

een strooien regenkleed en hoed.

Nu deze purperen pij, ik schaam mij diep.

 

Binnen een paar jaar slaagde Ikkyu er in de restauratie van Daitokuji te verwezenlijken. Het geld daarvoor zocht hij niet bij de keizers en de rijke shoguns. Hij vroeg en kreeg het van de handelaren en ambachtslieden uit de steden zoals Sakai en Osaka, de kringen waar hij jarenlang vriendschappelijk mee verkeerde.

In 1481, zijn laatste levensjaar, was Ikkyu verschillende malen ernstig ziek. Hij wist dat zijn einde nabij was. Met het herstel van Daitokuji was ook zijn leven voltooid. In de vroege uren van de 21e dag van de elfde maand stierf hij vreedzaam in zijn slaap. Er is een doodsgedicht, waarschijnlijk enige maanden voor zijn sterven geschreven, dat ons in zijn eigen handschrift is over­geleverd:

Over heel de wereld, 

wie is in staat mijn zen te begrijpen? 

Zelfs als Hsut'eng zou komen,

 geen stuiver is hij waard.

 

Nog één keer toont Ikkyu zijn groot inzicht in de zen-weg. Hsut'eng was zijn leven lang zijn voorbeeld. In zijn traditie had Ikkyu geleefd. Meer nog: hij had zich met Hsut'eng volledig vereenzelvigd. Met name de koanstudie, waarin men zich de uitspraken van vorige leraren eigen maakt, leidt in sterke mate tot identificatie met hun leven. Maar traditie is niet alleen datgene waaraan men zich houdt, zij is een richtsnoer waarmee men tegelijkertijd breekt. Naar de beste zen opvatting moet de leerling niet alleen de meester volgen, hij moet hem ook overtreffen. Ikkyu deed dit. Het portret van Hsut'eng, zo vol bewondering met zich meegedragen, smeet hij uiteindelijk in stukken op de grond. Hij gaf alles op, zelfs Hsut'eng. Hij ging een stap verder dan zijn eigen leraar, zijn eigen stap.

 

 

Ikkyu4

 

 

 

 

 

 

 

 

'De Dharma-meester van de Liefde ' (60 jaar oud). 

Mijn leven was gewijd aan het liefdesspel, ik betreur het niet.

Verstrengeld te zijn met de rode draad van top tot teen,

schaam ik mij niet mijn dagen te hebben gesleten als Dwaze Wolk.

Maar, zeker weten, ik houd er niet van als deze bittere herfst tien jaar duurt.

*****

Hui-neng en Bodhidharma hadden talloze studenten,

maar hun geest was verstrengeld in "draden".

Gewoonlijk toont geld iemands karakter en verwaandheid.

Sinds onze moeders ons baren, zijn wij gedompeld in bloed. 

******

 Over Mori

Op de eerste dag van de  negende maand leende mijn geliefde Mori  een papieren jas van een monnik uit het dorp om zich tegen de kou te beschermen. Hoe fris en lieflijk!

Mooie avond, wind en maan, in mijn hart verwarring.

Hoe zullen we reizen als de herfst over ons komt?

Herfstmist, ochtend wolk, alleen zo delicaat en fris;

In de papieren mouwen van een plattelandsmonnik, fûryû.

******

Hoe is mijn hand als Mori’s hand? Onvergelijkbaar!

Zij is de grootste meesteres van het liefdesspel:

wanneer mijn jadesteel verschrompelt, brengt zij hem weer tot bloei.

Hoe genieten we in onze intieme kleine kring.

*****

Ik ben verblind door mooie Mori van de hemelse tuin.

Liggend op mijn kussen, tong op haar bloem, haar meeldraad,

vult mijn mond zich met de zuivere geur van de wateren van haar stroom.

De schemering valt,  het maanlicht overschaduwt terwijl wij nieuwe liefdesliederen zingen.

*****

Elke nacht, blinde Mori vergezelt mij met een lied.

Onder de dekens fluisteren twee mandarijneenden met elkaar.

Wij beloven bij elkaar te zijn voor altijd.

Een oude man verheugt zich nu een eeuwige lente lang

*****

Bij een rivier of de zee, in de bergen, 

een man van de weg schuwt faam en fortuin,

Nacht na nacht,  wij, twee verliefde vogels, nestelen ons op het meditatieplatform,

Verloren in gevrij, intieme woorden, orgastisch genoegen.

*****

De toren van liefde moet met alle middelen bestormd worden.

Midden in de nacht, op het juwelen bed, een bitterzoete droom.

Een bloem ontbloeit aan het einde van een pruimentak, 

En de zoetgeurende narcis tussen haar dijen zwelt en zwelt.

*****

De geur van narcis bezielt de knoppen

Van mijn pruimenbloesem en bezegelt ons verbond.

De delicate bloemengeur van eros, een uit het water geboren nimf, 

Zij overspoelt mij  met liefdespel,

Nacht na tedere nacht, bij de emeralde zee, onder de azuren hemel.

*****

Ik ben verblind door schone Mori van de hemelse tuin.

Liggend op mijn kussen, tong op haar bloem, haar meeldraad,

Vult mijn mond zich met de zuivere geur van het water van haar stroom.

De schemering komt, het maanlicht overschaduwt terwijl wij zingen

Ons nieuwe lied.

******

Het lange zwaard flitst tegen de hemel.

Mijn skelet ligt open en bloot voor allen te zien.

Ik, geprezen als bevelhebber van zen,

proef het leven en geniet van sex ten volle.

Ikkyu 2

The Courtesan Jigoku-dayu and Priest Ikkyu, 1899, by 水野年方Mizuno Toshikata (1866-1908) 
Known for carrying a staff topped with a skull to remind New Year's Day revelers of the inevitability of death, 
Ikkyu enlightened the young courtesan as to the evils of her profession, and she became a convert to religious life.