›› Het Hooglied

Mechtild van Hackenborn 'Kom binnen in het bruidsvertrek'.

Mechtild van Hackenborn (1240/1241 - 1298) geboren in een adellijke, machtige familie. Zij had een beroemde zus: de abdis Getrude van Hackenborn. Op zeven jarige leeftijd bracht haar moeder Machtild naar het Cistercenser klooster van haar zuster in Rodersdorf. Zowel fysiek als geestelijk bleek zijn zeer getalenteerd.In het klooster  verzorgde zij de bibliotheek, de manuscripten met de miniaturen en schreef zij haar eigen teksten in het Latijn. Zij had een zeer beminnelijk karakter. Beroemd was zij om haar muzikale talenten, waardoor zij vanwege haar prachtige stem genoemd werd van weg  'de nachtegaal van Helft'. Zij leidde het officie en trainde het koor. Overigens kende zij veel fysiek lijden. In haar visoenen kreeg zij buitengewone boodschappen. Zo hoorde zij bijvoorbeeld van de Heer: 'Alles wat je hebt en alles waardoor je mij gelukkig  kan maken, heb je van en door mij'. In een buitengetob visioen vernam zij dat 'de kleinste details van de schepping weerspiegeld zijn in de Heilige Drie-eenheid door middel van de mensheid van Christus, omdat het van dezelfde aarde is die hen voortbracht, die Christus bekleedde met zijn mensheid. Zij had een bijzondere devotie tot het Heilig Hart. Het luisteren naar Gods hartslag was belangrijk voor de middeleeuwse heiligen. Op vijftig jarige leeftijd onderging zij een grote spirituele crisis, als ook lichamelijk lijden. Zij schreef de gunsten die de Heer haar verleende op in een boek. Hoewel het lijden haar ernstig stoorde, kreeg zij te horen hierover geen zorgen te maken. Want alles was immers ter Glorie Gods, en zo zou ook het boek zijn. Zij hield op langer verontrust te zijn en bracht in het manuscript correcties aan. De heer liet haar weten dat de titel moest luiden: Het Boek van de speciale genade. Na haar dood op 19 november 1298werd het boek onmiddellijk gepubliceerd. Boccaccio vermeldt dat het boek zeer populair was in Florence. En Dante zou haar in het canto xxvii, het boek over de loutering in het Vagevuur geportretteerd hebben als Donna Matelda. Op het einde van het tweede deel van de Divina Comedia verschijnt zij als degene die dit gedeelte sluit.

Bron Wipekedia Metchtild van Hackenborn en de website Wegen naar Eenheid.

Meechtild

Van eenzelfde beeldspraak maakt Mechtild gebruik voor het onder woorden brengen van de mystieke vereniging: ‘Nu riep de Heer de ziel tot zich. Hij strekte zijn handen uit naar de handen van haar ziel en schonk haar alle werk en alle lijden, dat Hij in zijn heilige Mensheid volbracht had. Vervolgens zochten zijn goedertieren ogen de ogen van haar ziel, en schonken haar heel de werkzaamheid van zijn allerheiligste ogen en een overvloedige stroom van tranen. Daarna legde Hij de oren van haar ziel tegen zijn eigen oren en schonk haar heel de werkzaamheid van zijn eigen oren. Dan drukte Hij zijn rozerode mond op de mond van haar ziel en gaf haar heel de werkzaamheid van lofprijzing, dankzegging, gebed en geloofsverkondiging om aan te vullen wat zij verzuimd had. Tenslotte verenigde Hij zijn van honing vloeiend Hart met het hart van haar ziel en verleende haar alle werkzaamheid van overweging, godsvrucht en liefde en begiftigde haar rijkelijk met alle goed. Aldus geheel in Christus ingelijfd en van goddelijke liefde gesmolten als was bij het vuur, geheel opgenomen in God als was waarin een zegel gedrukt staat, ging zij schuil in haar gelijkenis met Hem. Zo is dan die gelukkige ziel volkomen één geworden met haar Beminde’ (I 1a).

Elk deel van Jezus' lichaam is voor haar symbool van het goddelijk mysterie, dat zich in Christus veruitwendigt. Typerend hiervoor is het volgende visioen: ‘Toen zij zich op zekere nacht met gebed en overweging op de heilige Communie voorbereidde, zag zij zichzelf voor 's Heren aanschijn staan, en toen zij Hem met hartelijke liefde begeerde te loven, sprak Hij tot haar: “Bezie Mij, loof Mij in mijn gestalte: Loof mijn hoofd, mijn Godheid, zoals er geschreven staat: het hoofd van Christus is God (1 Kor. 11,3). Loof mijn voorhoofd, mijn niet te verstoren vrede en rust; op het voorhoofd immers tekent het zich af, wanneer 's mensen geest verstoord is. Loof mijn ogen, de klaarte van mijn Godheid. Loof mijn oren, mijn barmhartigheid, die ik telkens tot de gebeden en noden der mensen neig, barmhartigheid, aan wie zelfs niet de geringste, onhoorbare zucht mag ontgaan. Loof bij de rechte lijn van mijn neus mijn strikte rechtvaardigheid, waaraan niemand, die daar rechtens belandt, nog ontkomt. Loof bij mijn neus mijn lieflijke zoetheid; voor de minnende ziel toch geurt niets zo zoet als de zoetheid mijner liefde. Denk bij mijn mond aan mijn wijsheid, die alles goed en aangenaam heeft verordend; bij mijn kin aan mijn nederigheid, waarmee Ik Mij vanuit de hemel in de schoot der Maagd heb neergebogen; bij mijn hals aan de vrijgevigheid van mijn geduld, waarmee Ik de last der zondaren heb gedragen, niet slechts van hen die tòen leefden, maar van allen die er nog ooit tot het einde der tijden zullen komen. Loof Mij bij mijn schouders, want zelf heb Ik mijn kruis gedragen. Loof Mij bij mijn rug voor de hevige pijn, die Ik bij de geseling doorstond. Loof bij mijn Hart de liefde en de trouw, die Ik in de hoogste graad de mensen heb bewezen. Beschouw bij mijn handen en armen het zwoegen en lijden van mijn Mensheid, al wat Ik tot verlossing van de mens heb verricht en verduurd. Loof Mij bij mijn zijden voor de onzegbare pijn, ja, een der hevigste pijnen, die Ik daarin verduurde, toen Ik voor u werd uitgestrekt op het kruis. Verdiep u bij mijn knieën in mijn toegewijdheid aan het gebed, en bij mijn voeten in mijn verlangens, waarmee Ik al de dagen van mijn leven tot heil van de mens heb gewerkt en naar dit heil dorstend hem te hulp ben gesneld’ (III 6a). 

Bruidsmystiek

‘O getrouwe, Godminnende ziel - schrijft zij aan haar vriendin - overweeg aandachtig en liefdevol de wet, die u de keizerlijke jonkman Jezus, de zoon van 's Vaders goedertierenheid, schonk, toen Hij u tot bruid koos en Zichzelf aan u schonk als heerlijke bruidegom, terwijl Hij uit en door Zichzelf de bruiloft vierde. Op de dag van zijn plechtige Hartevreugde kleedde Hij zich uit liefde tot u in een rozerood gewaad, dat de liefde gekleurd had met het bloed van zijn Hart. Hij zette zich een krans van leliën op het hoofd, die aan alle zijden gevat waren in kostbare edelstenen: de droppels van zijn kostbaar Bloed. Ook droeg Hij handschoenen die zo doorboord waren, dat Hij niets kon vasthouden, maar al wat Hij voorheen voor heel de wereld verborgen had, aan u overgaf. Zijn verheven bruidsbed was het harde kruis, dat Hij zo vreugdevol en brandend van liefde besteeg, als nooit een bruidegom zich in zijn zijden of ivoren legerstede heeft verlustigd. Op deze legerstede van liefde verwacht Hij u nu, brandend van onschatbaar verlangen, tot Hij genieten mag van uw omhelzingen. Wilt gij nu zijn bruid worden, dan moet gij u voortaan elk genot ontzeggen en tot Hem naderen op de legerstede van droefheid en smaad, en u verenigen met zijn gewonde Zijde’ (IV 59b).

‘Toen zij er zich eens gedurende haar ziekte bij God over beklaagde, dat zij niet aanwezig kon zijn in het koor en geen andere goede werken kon verrichten, scheen het haar alsof de Heer zich naast haar neerlegde op haar bed, haar met zijn linkerarm omhelzend, zodat de wonde van zijn allerzoetste Hart zich met haar hart verenigde. Toen sprak Hij tot haar: ‘Zijt gij ziek, dan omhels Ik u met mijn linkerarm, zijt gij echter genezen, dan sla Ik mijn rechterarm om u heen; weet wél, dat mijn Hart veel dichter bij u is, wanneer gij door mijn linkerarm wordt omhelsd’ (II 32).

Dit laatste citaat wijst er al op, hoe nauw haar bruidsmystiek verbonden is met haar devotie tot het Heilig Hart. Dat Hart is voor haar het bruidsvertrek, want ‘toen zij eens aan de borst van haar Beminde lag, hoorde zij in het diepste van zijn goddelijk Hart drie slagen. Daarover verwonderd wilde zij weten wat die drie slagen betekenden. En de Heer antwoordde: “Deze drie slagen verzinnebeelden drie woorden, waarmee Ik de minnende ziel toespreek. Het eerste is: “Kom”, dat is: onthecht u van alle schepsel; het tweede is: “Kom binnen”, en wel: vol vertrouwen als een bruid; het derde is: “in het bruidsvertrek”, dat is: in mijn goddelijk Hart”’ (II 20).