Oorsprong en kracht van het WOORD - VAC in de Rgveda
Het Woord is oneindig, voorbij al dit…
Alle Goden, hemelse geesten, mensen en dieren leven in het Woord.
In het Woord vinden alle werelden hun steun.
Taittiriya Brahaman
De Rgvedas ( Sanskriet, ऋग्वेदः ṛgvedaḥ, van ṛc ‘lofzang’ en veda ‘kennis’) getuigen van een heel bijzondere visie op het woord en de taal. Zoals de gehele kosmos komt de taal voort uit de goden en keren de woorden naar de goden terug.
Deze gezangen zijn, voor zover wij weten, de oudst bekende religieuze literatuur. Ze bevatten 1028 hymnen, verdeeld over tien boeken, de zogeheten mandalas (cirkels). Ontstaan in de noordelijke regio’s van India waarschijnlijk rond 2000 vóór Christus, werden zij aanvankelijk mondeling overgeleverd en vastgelegd rond 1200 vóór Christus in het vedische Sanskriet. Tot op de dag van vandaag leren Hindoe priesters de hymnen van buiten en zingen zij de liederen op feestdagen, bij huwelijksinzegeningen en crematies.
De Vedische cultuur is van ons uit gezien de verst verwijderd van alle bekende beschavingen. Zij heeft geen steden, tempels of beelden nagelaten. Archeologisch zijn er geen sporen gevonden. We hebben alleen de taal.
De hymnen werden gezongen door rsi’s, zieners, van wie we niet meer weten, dan dat zij ‘langharigen’ werden genoemd en in hermitages woonden, hoog in de bergen of langs de heilige rivieren. Zij leidden een leven van meditatie en concentratie. Zij ‘schouwden’ de wereld. Alles wat hun ogen zagen, beschouwden zij ook als symbolisch: het tijdelijke verwees naar het eeuwige, het vele naar het ene, het sterfelijke naar het onsterfelijke. Water is een heiligende en zuiverende kracht. Kinderen en wijzen worden na hun dood in het water geworpen; zij keren terug naar de bron. De zon is niet alleen een licht en warmte gevende bron, maar is een grote Heer, Savrti genaamd, die niet alleen staat voor fysiek licht, maar ook voor spirituele visie. Savrti zit in onze ogen. Hij is het lichtgevende karakter van de werkelijkheid. Alle dingen stralen. Een verlicht mens straalt. Hij is een licht voor zichzelf. Hij is lichtgevend en stralend voor anderen.
De goden zijn natuurgoden. De elementen hebben goddelijke namen gekregen: het vuur noemden ze Agni, donder en bliksem heette Indra en de zon luisterde naar de naam Surya.
Alles is geschenk. Voedsel is leven, een gift. Alles in het universum ‘eet’. De een eet de ander. Eten is symbolisch voor onderlinge solidariteit. Voedsel houdt niet alleen het lichaam in stand, maar brengt ook de mensen tezamen rond een gedekte tafel. ‘Degene die voedsel alleen voor zichzelf klaarmaken, zijn zondig; zij eten zonde’, aldus de Gita. Het offer is het voedsel voor de goden
De hymnes, die gebaseerd zijn op een sierlijke, muzikaal-metrische structuur, bezingen de band tussen mensen en goden. God is zonder de mens even onmogelijk als de mens zonder God. De hoogste vorm van communicatie tussen mens en god is het offer. Door het offer werken God en mensheid samen. Zo ondersteunt het offer het gehele universum. De mens is offeraar en de geofferde. Leven is een gratis geschenk dat alleen ten volle geleefd kan worden wanneer de gift terug geschonken wordt. Elke handeling is offer. De dood is offer, de hoogste zuivering, het uiteindelijke menselijke offer. De mens is offer. Zijn leven is aanbidding, samenwerking, gebed, activiteit, liefde tot God en alles wat God gemaakt heeft.
De Vedische mens is een celebrerende mens. Hij viert het bestaan in een extatische houding van vreugde en dankbaarheid. Geluk is de normale condition humaine. De mens is niet op aarde om deze te bewerken, maar om haar te heiligen – en wel door er zich op te concentreren.
De rishi’s gebruikten voor hun visionaire vergezichten ook een bewustzijnsverruimend middel, Soma gemaand. Een heel mandala (boek) is gewijd aan zijn effecten op de waarneming. Soma is het hart van het Vedische offer. Zijn weldaden worden breed uitgemeten: het beschermt het lichaam, verwijderd ziekte, verjaagt de duisternis, voorkomt vijandschap, doet goede gedachten ontstaan, geeft het gevoel op de top van de wereld te staan en leidt tot onsterfelijkheid. Soma wekt vurigheid, opwinding, die de ziener doet trillen, schudden en huiveren op het moment dat hij vertelt wat hij ziet.
Zo schouwt hij het begin van de schepping:
Niet was het Zijn, noch het Niet-Zijn.
Niet was het luchtruim noch de hemel die daarboven is.
Wat bewoog zich? En waar? En wie gaf het bescherming?
En was daar water, bodemloos diep, onpeilbaar?
Daar was geen dood, noch onsterfelijkheid,
noch enig teken van dag of nacht.
De Ene ademde zonder lucht door zichzelf.
Buiten dat was er niets anders dan dat.
In het begin was de duisternis door duisternis omhuld
en dit alles was niet te onderscheiden chaos.
Die Ene, omhuld door de lege duisternis,
manifesteerde zich door de gloed van verlangen.
In het begin was er verlangen,
het oerzaad van de geest.
De wijzen die in hun hart met wijsheid zochten
vonden aan het Niet-Zijn het Zijn verbonden.
Dwars gespannen was hun scheidslijn.
Wat was boven en wat onder?
Er waren bevruchtende krachten, er waren machten.
Wil was boven en kracht beneden.
Wie weet het werkelijk, wie kan hier zeggen
vanwaar deze schepping kwam, waar is haar oorsprong?
De goden waren later dan de schepping van de wereld.
Wie zal dan weten vanwaar zij ontstond?
Dat waaruit de schepping geboren werd,
heeft dat haar geschapen of niet?
Hij die in de hoogste hemel is,
hij alleen weet het, of... hij weet het niet.
(Rig Veda 10,129)
Wie de bron van de schepping kent, mag het zeggen. Maar de dichter durft zelfs te betwijfelen of degene die in de hoogste hemel woont het weet. Want de goden waren later dan de schepping. De ziener schouwt de Ene, vóór de gescheidenheid van eenheid en veelheid, vóór er sprake was van dood en onsterfelijkheid, vóór de splitsing van dag en nacht. ‘De duisternis was met duisternis omhult.’ De ziener ziet niet iets. Maar hij ziet ook geen vormeloosheid. Zijn geestesoog raakt vervuld van bevruchtende krachten. Het ontwaart energie. Het begin maakt zich kenbaar als verlangen, ook vertaald met liefde, genot en vuur. De schepping is er, omdat zij verlangd werd. In dit hevige, leven schenkende verlangen omhelst de Ene, de Onkenbare, de Onuitsprekelijke de gehele kosmos. En de Vedische mens weet dat zowel zijn individuele leven als dat van het universum gedragen wordt door deze vitale energie.
De oorsprong van de wereld wordt niet geopenbaard, maar wordt uitsluitend verklaard op basis van de reflectie, het inzicht en het visioen van de Vedische wijzen. Met hun hymnes creëren zij de wereld. Door hun verwoordingen begrijpen deze geanimeerde medescheppers zichzelf als ‘het veelvoudige dat slechts het Ene is’.
Zonder de hymnes zou er geen schepping zijn. Goden en mensen zijn geheel afhankelijk van hen. Soma en het offer, de twee voornaamste bestaansdelen van de Vedische spiritualiteit zijn ondenkbaar zonder de heilige gezangen. De hymnes (Vac) zijn de leraren van de goden. Zij zijn het goddelijke, wonderbaarlijke en onsterfelijke woord. Zij zijn het licht dat niet alleen de goden verlicht, maar ook de dichters. Zij worden moeders genoemd, de vrouwen op zoek naar mannen, onvernietigbaar, die zich altijd voortplanten. Elke hymne is een melkkoe, die zichzelf voedt met haar eigen melk zonder de tussenkomst van een herder. De hymnes voegen zich bij de dageraad, de aarde, de zon en het hemelrijk door een incestueus zich verenigen waar de zonen hun eigen moeders baren.
Dit Sacrale Woord, dat de eerstgeborene was in het Oosten,
heeft de Ziener geopenbaard van de stralende horizon.
Hij ontsloot zijn verschillende aspecten, hoog en laag,
de yoni van zowel het Bestaande als het Niet Bestaande.
Her Woord (Vac) – het betekent ook stem, uitspraak, taal, klank - is het eerste voortbrengsel van De Ene. God heeft geen naam omdat hijzelf woord is. Vac, grammaticaal vrouwelijk, is ontstaan uit de wateren. Er wordt verteld dat Prajapati, de eerste God waar alle goden uit zijn voortgekomen, de liefde bedreef met Vac en haar in drieën spleet. In het vuur van hun liefdesspel ontsnapten drie klanken aan zijn keel: a, ka, ho. A was de aarde, ka de tusenruimte en ho de hemel. Uit de volgende druppels ontstonden vierendertig goden. Vac keerde zwijgend terug in Prajapati, in de holte (de Yoni) waarin zij van oudsher vertoefde.[i]
Vac wordt omschreven als ‘een elegante vrouw met gouden sieraden, hemelse buffelkoe, heerseres over duizenden lettergrepen, fatale bruid, moeder van gevoelens en geuren. Over mensen die door haar zijn uitverkoren zegt Vac: Als ik iemand bemin, ongeacht wie, maak ik hem sterk, bahman, rishi, wijze.’[ii] En zij voegt er aan toe:
Op verschillende plaatsen hebben de goddelijke krachten mij overvallen.
Ik ga vele huizen binnen en neem talloze vormen aan.
De mens die ziet, ademt en gesproken woorden hoort,
Verkrijgt zijn voedsel door mij alleen.
Zonder dat hij mij erkent, woont hij in mij.
Luister, jij die weet! Wat ik zeg is waard om gelooft te worden.
(Rgveda, 10,125)
Vac, het Woord is het totale levende woord, het Woord in zijn geheel, inclusief haar materiële aspecten, haar kosmische resonantie, haar zichtbare vorm, haar klank, haar betekenis, haar boodschap. Zij is openbaring. Alles komt tot bestaan dankzij Vac. Zij is de belichaming van de mens en God. In het Woord, wiens functie is zowel te verbergen als te openbaren, ontmoeten God en mens elkaar. Het totale, ware woord is haar zwijgen. Uit het zwijgen sprong het woord te voorschijn, in het zwijgen zal zij weer onderduiken.[iii]
De hymnes hebben niet alleen een visueel aspect, maar kennen ook een auditieve verschijningsvorm. Ze worden ook sruti genoemd, wat betekent ‘wat wordt gehoord’. Zien en horen mogen twee verschillende, zintuigelijke activiteiten zijn, hier werken zij onmiddellijk samen. Wat gezien wordt, wordt ook gehoord. De rishi’s hoorden toen zij de Veda zagen.[iv] Gezongen en gebeden zijn er niet alleen de woorden, met de juiste intonaties uitgesproken, er verschijnen ook lichtstralen. De woorden waren lichtgevend, schitterden en gloeiden. Hun stralen verlichtten de werkelijkheid. Een gedachte die opkomt is als het rijzen van de zon. Het glimmende gezang van waarheid opent de oren zelfs van de dove, zoals een hymne zingt.
Hoe verheven en effectief Vac ook is, er staat toch iets boven haar: Manas, Geest. De ongedifferentieerde wateren die er voor de oorsprong van de schepping stroomden, waren de Geest, preciezer gezegd; ‘Toen was er alleen deze geest (manas).’ De geest, een oeverloze vloed, is het enige element dat er al was voordat het Zijn en het Niet-Zijn er waren. Geest is de lucht waarin het bewustzijn ademt. Er is reeds bewustzijn voordat er iets bestaat om zich bewust van te zijn, aldus Robert Calasso in zijn prachtige, epische weergave van Vedas. En hij merkt daarbij veel betekenend op: Manasa, 'geestelijk', 'met de geest', een woord dat honderdzestien keer terugkomt in de Rig Veda. Iets dergelijks vinden we in geen enkele andere tekst waarop een beschaving zich baseert. Alsof de vedische mensen een speciale antenne, een soort bezetenheid, hadden ontwikkeld voor het verschijnsel dat ze manas noemden, 'geest', en dat zich aan hen opdrong met een vanzelfsprekendheid die elders onbekend was.’[v]
Vac had grote moeite de suprematie van Manas, die er al was voordat er iets was, te erkennen. Zij streden voortdurend met elkaar. Ziehier een verslag van de ruzie tussen Geest en Woord en hoe Prajapati de strijd beslechtte:
Eens was er tussen de Geest en het Woord een twistgesprek. ‘Ik ben voortreffelijk’, zei de Geest en het Woord zei: ‘Ik ben voortreffelijk’.
De Geest zei: ‘Ik ben zeker beter dan jij, omdat jij niets vertolkt wat door mij vooraf niet begrepen is. Dus jij imiteert alleen maar wat ik aan het doen ben en jij volgt me simpelweg na, ik ben vast en zeker beter dan jij.’
Het Woord zei: ‘Ik ben zeker beter dan jij, omdat wat jij ook maar weet, ik maak het bekend, ik communiceer het.’
Zij wendden zich tot Prajapati en vroegen haar om een beslissing. Prajapati sprak ten gunste van de Geest en zei tot het Woord: ‘De Geest is zeker beter, want jij imiteert slechts en volgt wat de Geest aan het doen is; en hij die imiteert en slechts doet wat een ander doet, is ongetwijfeld de mindere.’
Toen het Woord aldus was weerlegd, werd zij beschaamd en kreeg zij een miskraam. Het Woord sprak tot Prajapati: ‘Ik zal nooit de drager worden van jouw offer, ik die jou heb tegengesproken!’ Daarom, wat er ook in het offer volvoerd wordt voor Prajapati, wordt gedaan met een lage stem, omdat het Woord weigerde het offer aan Prajapati te dragen. (Satapatha Brahmana I, 4, 5, 8-12)
Hoewel Prajapati de Geest als winnaar aanwijst, weet het Woord toch nog enigszins wraak te nemen. Zij weigert drager te zijn van zijn offer. Gezien het belang van het offer mag dat wel een revanche genoemd worden. Vac kent haar macht. De Geest mag dan wel het eerste en het oudste van al het geschapene zijn, zonder dat de Geest bewust en gecommuniceerd wordt, blijft hij in het luchtledige hangen.
De Upanishads vormen het sluitstuk van de Vedas: Vedanta, het einde van de Vedas. In deze teksten verliest Vac haar prominente positie. Maar alle goden raken hun bijzondere status kwijt. Om het modern te zeggen: de Upanishads vragen om alle projecties jegens de goden te doorzien en terug te nemen Geen wijze, geen asceet kan nog genoegen nemen met welke vorm van dualiteit dan ook. Het gaat uitsluitend om het kennen van het Zelf (Atman) dat niet verschillend is van Brahman. ‘Het is omwille van de liefde voor het Zelf, dat alle dingen zo dierbaar zijn.’ Brahman is eeuwig, onvergankelijk, oneindig. Brahman is puur bewustzijn. In Brahman is, was en zal alle ontstaan. Voor Brahman is geen equivalent gevonden in de westerse talen. Brahman is een woord zonder einde. Brahman is het enige, uiteindelijke offer, in wiens vuur de geest verbrandt.
Hier zijn geen rishi’s, maar de asceten, de muni’s, de zwijgenden, de jain’s. Zij zijn gekleed met de wind en overal thuis. Zij zijn de onthechten, bevrijd van alle condities. Zij zijn uitdrukking van de volmaakte mens, die altijd de waarheid spreekt, die controle over alle passie heeft, die vol is van compassie en liefde. Zij zijn de heilige mens, die onthechting beoefenen tot zij ontdekken dat er geen enkel ding is om van af te zien. ‘Vind vreugde in onthechting!’
De hoogste kennis is de kennis van Brahman. In Brahman wordt alles waargenomen in zijn eenheid, in het ene dat alles draagt. Alleen bewustzijn is in staat de veelheid aan te nemen zonder de eenheid te beschadigen. Bewustzijn is zowel de Ene als ook de eenheid makende kracht.
Op de vraag wat is Brahman, antwoordt Yajnavalkya: de onkenbaarheid van de kenner, hetgeen de echte Atman is van degene die vraag stelt: wie ben je? Het antwoord luidt: jij bent Brahman. Weten dat Brahman bestaat is echter niet voldoende, dat is slechts indirecte kennis. De ware, directe kennis heeft hij die weet: ik ben Brahman; ik ben dit. En ‘dit’ is het Ene zonder een tweede.
‘Wie ben je?’ ‘Ik ben jou.’ ‘Wat je ook bent, wie je ook bent, waar je ook bent, dit ben ik ook. Brahman is niet de Gans Andere. Hij is het Absolute Ik.
De vader geeft bij zijn dood de transmissie aan zijn zoon met de woorden: ‘ Jij bent Brahman, jij bent offer, jij bent de wereld.’ En de zoon antwoordt: ‘Ik ben Brahman, ik ben offer, ik ben de wereld.’
Geen wonder dat de goden van de oude Vedas in de schaduw van Brahman komen te staan. Zij zijn hoogstens dualistische speeltjes van de geest, die eenmaal doorzien, verdwijnen in de oneindige zee van Brahman. Niettemin worden er in de Upanisahs aan Vac toch nog enkele lovende woorden gewijd en wordt zij geprezen om haar expressiviteit en productiviteit:
Het Woord is waarlijk groter dan de naam. Het Woord maakt in feite de Rg Veda gekend, de Yajur Veda, de Sama Veda, de Atharva Veda als de vierde, de Oude overlevering als de vijfde Veda, de Veda van de Vedas, het ritueel voor de voorouders, de analyse, de voorspellende wetenschappen, de kennis van de tekenen des tijds, dialecten, ethiek, politieke wetenschappen, heilige kennis, theologie, kennis van de geesten, krijgskunde, astrologie, de wetenschap van slangen en hemelse wezens. Het Woord maakt ook de hemel bekend, de aarde, wind, water, vuur, de Goden, mensen, dieren, vogels, gras en bomen, alle dieren tot en met wormen, insecten en mieren. Het maakt ook gekend wat juist is en fout, waarheid en onwaarheid, goed en kwaad, wat aangenaam is en wat onaangenaam. Waarlijk, als er geen Woord was, dan zou er ook geen kennis zijn noch van goed, noch van kwaad, noch van waarheid en onwaarheid, noch van wat aangenaam is en noch wat onaangenaam is. Het Woord maakt dit alles gekend. Mediteer op het Woord.
Chandogya Upanisad VIII,2,1.
[i] Roberto Classo, Ka, vertaling Els van der Pluijm, Wereld bibliotheek, Amsterdam, 1998, p.24
[ii] Op.cit. p. 206/207.
[iii] Voor de hymnes over Vac en commentaar: The vedic experience, Mantramanjari, an anthology of the Vedas for modern man and contempory celebration, edited and translated with introductions and notes by Raimuno Pannikar, Darton, Longman & Todd, London, 1977, p. 88 – 112.
[iv] Jeanine Miller, The Vedas, harmony, meditation and fulfilment, Rider & Company, London, 1974, p. 71.
[v] Roberto Calasso, De gloed, vertaling Els van der Pluijm, Wereldbibliotheek, Amsterdam, 2010, p. 119.