Teresa van Avila. Een onweerstaanbaar visioen
Een korte biografie.
Geboren op 28 maart 1515 als Teresa de Cepada y Ahumada.
Moeder stierf toen Teresa 13 jaar oud was, na een moeilijk en zwaar leven (zwangerschappen, onderwerping aan haar echtgenoot).
Teresa las graag heiligenlevens, de Graallegendes en heldenromans.
Zij was mooi, charmant, heild van amusment, bezorgd over haar reputatie en 'eer'. Verliefd op een neef, een donkere passage uit haar jeugd. Maagdelijkheid en betrouwbaarheid waren in die dagen zeer belangrijk.
Op een middelbare meisjesschool, dankzij een oom raakte zij geinteresserd in het kloosterleven, misschien meer uit vrees dan uit liefde. Later vond er een ‘bekering’ plaats
In 1536 intrede in het karmelietessenklooster van de Incarnatie te Avila (naast een oud joods kerkhof en de kapel. Het was eens een synagoge geweest). Verzachtigde regel. Hier begon zij spiritueel te ontwaken hoewel en het nog twintig jaar van innerlijk conflict zou duren voor haar mystieke ervaringen plaatsvonden.
1538 ernstig ziek vanwege spanningen en innerlijke conflicten. Flauwvallen en hartproblemen.
Zij las Francisco’s de Osuna’s Het spirituele Alfabet, een verhandeling over het contemplatieve gebed. Het onderscheid: mondeling (liturgisch) gebed, mentaal gebed (recollectie) en contemplatie Maar zij vond geen geestelijke gids voor vele jaren. Biechtvaders vertelden dat haar visioenen en extases kwamen van de duivel.
Verliefd op haar biechtvader, die 7 jaar een relatie had met een vrouw - en daarmee stopte o.i.v. Teresa.
Teresa had sterke gevoelens jegens mannelijke biechtvaders en haar spirituele medewerkers. Vooral tot Gracian (Fray Jeronimo de la madre de Dios), de latere provinciaal overste van de Ongeschoeiden. Zo ook met St Petrus van Alcantara en Johannes van het Kruis. Zij was haar levenlang omringd door gossip en schandalen. Zij bekent in haar Autobiografiesoms al te gehecht geweest te zijn aan haar biechtvaders, weliswaar als 'liefdes voor Christus’, en geeft toe dat het bijna onmogelijk is te zeggen wanneer een liefde geheel spiritueel is. Behalve wellicht haar laatste weken, was zij nooit vrij van emotionele band met een man. Van jongsaf aan gefascineerd door het begrip van een liefde ‘voor ooit en altijd’. Later omgevormd door het verlangen een eeuwige liefde te vinden in haar passie voor het Goddelijke, en voor Christus, haar hemelse bruidegom. Zij puzzelde veel over de precieze relatie tussen spirituele en sensuele liefde. Zij leerde haar zusters dat een sensuele gevoelde liefde tot een biechtvader, mits deze in staat was de non tot grotere volmaaktheid te leiden, van grote kracht kon zijn.
Haar ziekte verergerde. In 1539 volgde een attac en raakte zij in coma. Men dacht dat zij zou sterven. Toen zij na vier dagen weer bij bewustzijn kwam (haar graf was reeds gegraven), was zij min of meer verlamd, drie jaar lang. Haar gezondheid zou altijd slecht blijven.
Tussen 1543 en 1555 is weinig over haar bekend. Zij gaf het mentale gebed op, wegens haar ziekte. Maar zij behield haar religieuze aspiraties en haar gevoelens van een intieme aanwezigheid Gods. Haar genezing werd als een wonder beschouwd. Zij begon zich zeer schuldig en zondig te voelen. De weg van zuivering, op basis van haar ervaring met de ‘genade’, voelde zij als onwaardig. Rond 1555/56 haar ‘tweede bekering’: bij het beeld van de gewonde Christus, Ecce Homo, de betekenis van het kruis. Las Augustinus’ Belijdenissen. Ervaring met het ‘gebed van rust’, innerlijke vrede en vreugde, geabsorbeerd in contemplatie van God, en ‘het gebed van eenheid’, voorsmaak van het uiteindelijke mystieke doel, het “geestelijk huwelijk”.
Visioenen en stemmen behoorden tot haar normale ervaringen, waaraan zij veel waarde en betekenis aan ontleende. Al had haar omgeving het daar moeilijk mee. Zij was verdacht (Inquisitie in die tijd was alert op dergelijke ervaringen en zij was van joodse herkomst), vooral als vrouw. Voor vrouwen geen theologie-studie. Zij moest slechts vertrouwen op haar eigen ervaringen. Zij waarschuwde haar zusters hun ervaringen voor zichzelf te houden en zo ook hun biechtvaders. Verdacht waren haar claims voor een directe kennis van God. Verdacht waren de alumbrados- degene die waren verlicht en die vele praktijken van populaire devotie verwierpen. Zij had constant te maken met de verdachtmaking een 'alumbrada te zijn. Zij hield standvastig vast aan de autoriteit van haar ervaringen. Maar zij durfde haar biechtvaders ook niet al te sterk tegen te spreken. Theologen raadden haar aan de jezuïten te consulteren. Eentje steunde haar en leerde haar ‘wat een groots iets het is om een ziel te begrijpen’. Steun vond zij vooral bij Petrus van Alcantara, een zeer ascetisch man.
In 1560, 45 jaar oud begon zij haar roeping te zien en haar spirituele vervulling. Haar visioen: ‘de doorboring van haar hart’, een hoge fase van mystiek bereiken, door haar ook wel genoemd ‘de pijn van God’, of de ‘wond van liefde’.
Zij wilde de Oorspronkelijke Regel van de Carmel instellen. Staande voor het beeld van ‘Onze lieve Vrouw van de Onderwereld’, raakte zij ervan overtuigd de Orde te moten hervormen. Er was in die tijd reeds een beweging gaande voor hervorming van het kloosterleven. Teresa ging terug naar de oude observatie: vasten, geen rood vlees (wel vis en kip), het dragen van een ruw habijt, geloften van afzondering en stilzwijgen. De huizen waren gebaseerd op armoede. Men leefde van aalmoezen en wat het eigen handwerk opbracht: spinnen en weven. Maar er heerste zeker geen sombere sfeer. ‘God, bevrijd me van gefronste heiligen!’ Er was muziek, zang en dans, poezie, en het vertellen van verhalen Tijdens de recreatie werd er gezongen en gedanst, zelfs in de kerk.
Haar hervorming riep veel verzet op van hoge kerkelijke zijde. Zij deed veel stiekum, weinigen die ervan wisten. Kreeg geld van haar broer Lorenzo, die in Zuid-Amerika zaken deed.
In 1562 stichtte zij in Avila (in het geheim) het Sint Jozefklooster te Avila. Met 13 nonnen.
Hier begon ze te schrijven aan haar Leven, haar autobiografie, gevolgd door ‘De Weg naarVolkomenheid’.
In 1567 volgde de erkenning van de hervorming en toestemming voor meerde stichtingen, ook voor mannen.
Zij stichtte nog 16 kloosters over heel Spanje verspreid (Medina del campo, Duruelo, Sevilla). Haar Boek van de Stichtingen geeft veel details.
Tegelijkertijd leidde zij een uiterst veeleisend innerlijk leven. Schreef haar Boek van de Openbaringen(verslagen van haar mystieke ervaringen gericht aan haar biechtvaders en de Innerlijke Burcht (1577).
In 1567 ontmoeting met Johannes van het Kruis.
In 1575 ontmoeting met Gracian, een geleerde, welsprekend, charmant en vriendelijk, een man waarmee Teresa een sterke spirituele binding voelde.
Ook de mannen leden onder vervolging van de oude Orde. Teresa wendde zich zelfs tot Philips de Tweede. Uiteindelijke kwam er onder leiding van Garcian een afscheiding van de Oude Orde.
Januari 1582 verliet Teresa Avila, haar laatste reis ging naar Burgos. Moeilijke tocht en zij was oud en ziek. Vastgelopen in de modder, en in het ijskoude water geraakt, hoorde zij één van haar goddelijke stemmen: ‘Weet jij niet, Teresa, dat dit de manier is waarop ik omga met Mijn Vrienden?’ Waarop zij antwoordde: ‘Als dat zo is, dan is het geen verrassing dat je er niet zovele van hebt’. Lijden is iets om te waarderen.
Aangekomen in Burgos was zij te ziek om wat te kunnen doen. Ging terug naar Avila, maar werd steeds zieker. Ging op verzoek naar het klooster te Alba de Tormes, waar zij spoedig stervende was. Twee dagen voor haar dood volgde zij de eucharistie met de woorden: ‘Mijn Heer, het is tijd om heen te gaan, moge de reis een voorspoedige zijn en moge Uw wil geschiedde’. Gevraagd door de zusters wat zij vooral moesten doen, herhaalde zij simpelweg: ‘Volg de Regels en de Constituies. Daarna herhaalde zij telkens weer een psalmvers: ‘Een offer aangenaam aan God is een gebroken hart; een vermorzeld en nederig hart , o God, zal U niet versmaden’. Zij stierf op 4 oktober 1582 in grote pijn, verscheurd door vervolging en de innerlijke strijd die haar hervorming reeds begon te vergiftigen.
1614 zaligverklaard, 1622 heilg verklaard; 1970 tot kerkleraar verheven, doctor mystica.
Haar karakter: vastberaden, krachtig, maar ook hardnekkig. Intelligent, goed gevoel voor zaken doen, praktisch, efficiënt en een hardwerkster. Geneigd alles tot in details te regelen, nerveus, vol spanning. Zij mengde realisme met idealisme, het bovenwerelds met het onderwereldse. Zij haatte het bekritiseerd te worden en hunkerde naar bijval en naar warmte en tederheid. Maar zij was ook zeer zelfkritisch, op het absurde af, maar ook handig, diplomatiek met name tegenover haar belagers. Haar oprechte streven naar Volmaaktheid: de mysticus moet streven naar volmaaktheid en toch schijnt het dat deze volmaaktheid in dit leven niet bereikbaar is. ‘We zijn geen engelen, we hebben lichamen’, zei ze vaak.
In haar geschriften vinden we haar zoals zij was. Zij weet ons en spiegel voor te houden. Zij was een heilige zonder dat zij daar aanspraak op maakte.
Zij was eenzaam.: ’Ik vind zulk een eenzaamheid in spirituele zaken...Werkelijk, ik voel me overal eenzaam’.
Zij wist dat er iets groters in haar werkte dan zij zelf was: ‘Ik zie duidelijk dat alles wat ik krijg, tot mij gekomen is door deze openbaringen en extases; het heeft niets van doen met mij. Ik ben niet meer dan een tabula rasa.’
Zo ontving ik van de Heer enige malen volgend visioen. Ik zag aan mijn rechterzijde, vlakbij, een engel in lichamelijke gedaante. Iets wat ik heel zelden zie. Engelen verschenen me vaak maar zonder dat ik ze zag. Het gebeurde dan telkens zoals in het eerste visioen waarover ik gesproken heb. In het visioen dat ik nu beschrijf, liet de Heer me de engel zien als volgt. Hij was niet groot, eerder klein van gestalte en heel erg mooi. Aan zijn lichtend gelaat kon je merken hoe hij tot de verhevensten behoorde. Zij lijken totaal in liefde ontvlamd, het moeten cherubijnen zijn. Hun naam zeggen ze mij niet. Wel zie ik hoe er in de hemel een heel groot verschil bestaat tussen deze en andere engelen en tussen de engelen onderling, maar ik kan het niet beschrijven. Ik zag in zijn handen een brede, gouden lans met aan het uiteinde een weinig vuur, meen ik. Hij scheen ze mij een paar maal doorheen het hart tot in de ingewanden te stoten. Bij het terugtrekken ervan was het net of deze mee werden uitgerukt, terwij ikzelf, vervuld van vurige liefde tot God, achterbleef. De hevige pijn die ik daarbij voelde, deed me zachtjes kreunen zoals ik hogerop beschreef. Toch was die onuitsprekelijke pijn buiten zoet. Het is dan ook onmogelijk naar het einde ervan te verlangen. De ziel kan met niets minder meer tevreden zijn dan met God zelf. Dit is geen lichamelijke maar een geestelijke pijn, al heeft ook het lichaam er enigszins en zelfs opmerkelijk deel aan. Hier heeft een heel zoet verkeer plaats tussen de ziel en God. Ik smeek Hem het te laten smaken aan ieder, die me van leugen verdenkt.
Die dagen was ik als verdwaasd. Ik verlangd meer te zien, niets meer te zeggen maar me helemaal aan mijn lijden over te geven. Het was mij zaliger dan alle geschapen zaligheid ter wereld. Dit gebeurde zo nu en dan wanneer het de Heer behaagde me grote verrukkingen over te zenden. Onmogelijk eraan te weerstaan, zelfs niet te midden van de mensen. Het deed me verdriet want men begon erover te praten.
(uit: Autobiografie)
Gian Lorenzo Bernini, De extase van Teresa van Avila, detail.
Beschouwingen over de Liefde Gods. Over het Hooglied.
Het kan je voorkomen dat bepaalde zaken uit het Hooglied tot een andere stijl behoren. Dit zou me niet verwonderen, wij zijn zo dwaas. Ik hoorde zekere mensen zeggen dat ze eerder vermeden ernaar te luisteren. 0 God bereid tot helpen, wat is onze ellende groot! Want zoals vergiftige zaken tot gif maken wat ze in zich opnemen, zo zijn wij in staat vrees te putten uit zo'n grote gunst en er een betekenis aan te geven die overeenstemt met de zwakke betekenis die wij geven aan onze liefde tot God. Dit wanneer de Heer ons hier laat begrijpen wat de ziel die Hem liefheeft bezit. Wanneer Hij haar aanmoedigt tot Zijne Majesteit te spreken en te genieten van Hem. 0 mijn Heer, terwijl Uwe Majesteit allerlei bedenkt om de liefde die U ons toedraagt te tonen, ons, zo onbekwaam U te beminnen, trekken wij nauwelijks voordeel uit uw weldaden ! Wij waarderen het zo weinig. We zijn er zo slecht in geoefend dat onze gedachten terugkeren naar wat hen altijd bezighoudt. We geven het op, na te denken over de grote geheimen die in deze taal, gesproken door de heilige Geest, besloten liggen. Wat zou er meer nodig zijn om ons in zijn liefde te doen ontvlammen en ons te doen begrijpen dat Hij deze stijl niet heeft aangenomen zonder gewichtige redenen ?
Ik herinner me, van een kloosterling een zeer bewonderenswaardige preek gehoord te hebben, ongeveer helemaal gewijd aan de genoegens van de Bruid in haar omgang met God. Er werd zodanig gelachen en wat hij zei werd zo slecht geïnterpreteerd omdat hij over de liefde sprak, dat ik er stom van stond (terwijl een sermoen over "het nieuwe gebod" niets anders kan behandelen). Ik zie duidelijk dat het is zoals ik zei : het lijkt ons onmogelijk dat iemand deze omgang met God waarmaakt, omdat wij ons zo slecht oefenen in de liefde tot God. In tegenstelling met hen die er niets goeds uit trokken, zeker omdat zij het niet begrepen ‑ ik geloof zelfs dat ze dachten dat hij zo maar uit het hoofd praatte ‑ ken ik wel enkele mensen die er zoveel nut, zoveel genoegen uithaalden, zo gerust gesteld werden in hun vrees dat ze de Heer dikwijls, heel bijzonder, moesten loven. God die een heilzaam middel gaf aan hen die Hem met een brandende liefde beminnen en die begrijpen en inzien hoe diep God zich kan vernederen. Want wanneer de Heer hen grote genoegens schonk was hun ondervinding niet bij machte hun vrees te stillen. In het Hooglied vinden zij hun zekerheid in beeld.
"Uw borsten zijn beter dan wijn,
ze verspreiden de geur van zeer goede balsem."
(Hoogl. 1, 1 ‑2)
Mijn dochters, wat een diepe geheimen zitten achter die woorden ! Laat de Heer ons geven ze te mogen aanvoelen, want erover spreken is zeer moeilijk. Wanneer Zijne Majesteit, barmhartig als Hij is, de wens van de Bruid wil vervullen, knoopt Hij vriendschap aan met de ziel. Een vriendschap die, zoals ik zeg, alleen zij zullen begrijpen die het ondervonden. In twee boeken (die je, als het God belieft na mijn dood zult lezen) schreef ik zeer nauwkeurig en uitgebreid over dit onderwerp. Want ik zie dat je het zult nodig hebben. Ik zal hetdusnu alleen maar even aanraken. Of ik erin zal slagen dit te doen met dezelfde woorden die de Heer me vroeger wou laten gebruiken, weet ik niet.
In het binnenste van de ziel wordt een zachte beminnelijkheid ervaren, zo groot dat men goed de nabijheid van de Heer gewaar wordt. Hier is het niet alleen uit vurigheid dat we veel tranen storten om het lijden van de Heer of om onze zondigheid. Die tranen geven voldoening. In het gebed waarover ik nu spreek en dat ik, terwille van de vrede die het alle vermogens oplegt, gebed van rust noem ‑ immers heel ons wezen lijkt erdoor aan zijn wil onderworpen, al voelt men het op andere ogenblikken, wanneer de ziel niet helemaal in deze zachtheid opgenomen is, anders aan ‑ is het alsof het de mens helemaal, innerlijk en uiterlijk versterkt. Alsof in zijn binnenste een allerzachtste balsem, gelijk een sterk parfum, wordt uitgestort. Het is zoals wanneer we plots een plaats betreden, waarin niet één maar vele dingen een sterke geur verspreiden. Zonder te weten om welke reuk het gaat of waar hij vandaan komt, worden we van alle doordrongen. Zo is het, naar het schijnt, met die heerlijke zachte liefde van onze God. Zij dringt met een grote zoetheid door in de ziel, stelt haar tevreden, voldoet haar, zonder dat ze kan weten vanwaar of hoe dit geluk bij haar binnenkomt. Niets ervan zou ze willen verliezen. En opdat het haar niet zou ontsnappen wil ze roerloos blijven, zonder te spreken, zelfs zonder te kijken. Dat is het wat de bruid hier zegt met betrekking tot mijn onderwerp : dat de borsten van de Bruidegom een welriekende geur verspreiden méér dan zeer goede balsem . Daar ik reeds schreef wat er op dit ogenblik, opdat het de ziel nuttig zou zijn, dient gedaan te worden, doe ik, om datgene wat ik momenteel behandel een beetje beter te laten begrijpen, er hier alleen maar weer aan denken. Ik zal er niet nader op ingaan. Ik zal slechts zeggen dat de Heer de vriendschap waarvan Hij hier aan de ziel blijk geeft, zo innig wil dat er niets tussen hen beiden kan staan. Grote waarheden worden haar meegedeeld en dit licht dat haar verblindt omdat ze het niet kent, toont haar de nietigheid van het aardse. De goede Meester die haar onderricht ziet ze niet, al begrijpt ze dat Hij bij haar is. Maar zij wordt zo degelijk onderwezen, wat eruit voortvloeit is zo groot en ze is zo versterkt in de deugd, dat ze zichzelf niet meer terug kent en ze niets meer zou willen doen of zeggen dan lof brengen aan God. Ze is zo opgenomen, zo verslonden in haar vreugde dat ze als het ware zichzelf niet meer bezit. En als in een soort goddelijke vervoering weet ze niet meer wat ze wil of zegt of vraagt. Kortom, ze weet niet meer wat er van haar geworden is. Maar, ze is niet in die mate buiten zichzelf dat ze niet vermoedt wat haar overkomt.
Wanneer echter deze schatrijke Bruidegom haar nog meer wil schenken en nog meer wil vertroetelen, omvormt Hij haar zo totaal in Zich dat het haar vergaat als iemand die door overmaat van geluk en vreugde in onmacht valt. Het is voor haar alsof ze opgetild in zijn goddelijke armen rust, neergevleid aan zijn heilige zijde, zijn goddelijke borst. Zij kan alleen maar genieten, gevoed als ze wordt door die goddelijke melk waarmee haar Bruidegom haar versterkt en haar beter maakt, opdat ze iedere dag in verdiensten zou groeien en Hij haar zou kunnen koesteren. Wanneer de ziel, verwonderd, onthutst en in een heilige dwaasheid uit deze werkeloosheid en deze hemelse vervoering terugkeert, geloof ik dat ze volgende woorden mag uitspreken : "Uw borsten zijn zoeter dan wijn." In deze toestand van vervoering was het haar alsof ze niet hoger kon. Maar wanneer ze zich, gans doordrongen van Gods onnoembare grootheid tot die hoogste graad verheven ziet en ze zich zó degelijk gevoed weet, zegt ze in een fijne vergelijking : "Uw borsten zijn beter dan wijn."
“Ik zette me neer in de schaduw van Hem
naar wie ik verlangde
Zijn vrucht is zoet voor mijn mond.”
(Hoogli. 2,3)
Gelukkig de ziel die verdient onder deze schaduw te verblijven, zelfs voor wat er zichtbaar uit voortvloeit hier op aarde! Wat alleen door de ziel kan begrepen worden, dat is, naar ik vaak mocht inzien, iets anders.
Het is alsof de ziel zich, in de genoegens waarover ik sprak, helemaal opgenomen weet en zich door een schaduw beschermd voelt, een soort wolk van de Godheid. Hiervan gaan invloeden uit en een zo weldoende dauw voor de ziel, dat het begrijpelijk is, hoe de moeheid door de wereld veroorzaakt, erdoor verdwijnt. De ziel ondergaat er een vorm van rust, waarbij gewoon maar ademhalen haar te veel is. Haar vermogens zijn zo vredig, zo rustig, dat de wil zelfs geen gedachte, hoe goed ook, zou willen toelaten, hij vraagt er niet naar, hij zoekt er niet naar. Het is haar niet nodig de hand om te draaien, op te staan, ik bedoel wat ook te overdenken om te snijden, te bereiden en zelfs te eten. De Heer geeft haar de vrucht van de appelboom waarmee ze haar Welbeminde vergelijkt.
Daarom zegt ze : “Zijn vrucht is zoet voor mijn mond." Hier, onder deze schaduw van de Godheid, is alles genotvol, zonder enige werkzaamheid van de vermogens. Wel degelijk schaduw genoemd, want hier op aarde kunnen we ze niet duidelijk zien. Maar die schitterende zon zit onder deze wolk en door tussenkomst van de liefde laat ze ons weten, dat Zijne Majesteit meer met ons verenigd is dan we kunnen uitdrukken, het zou niet mogelijk zijn. Ik weet het, wie het ondervond zal begrijpen dat hier werkelijk aan de woorden van de Bruid deze zin mag gegeven worden.
Daniel Sabater y Salabert (1888 - 1951), Amor de Santa Teresa de Avila