›› Varia

Zen-Virus (13) Linji spreekt

Linji

 

Linji zei:

‘Als iemand naar mij toekomt en mij vraagt over het zoeken naar de Boeddha, dan verschijn ik onmiddellijk overeenkomstig de staat van zuiverheid; vraagt iemand mij wat een bodhisattva is, ik verschijn onmiddellijk overeenkomstig de staat van compassie;  vraagt iemand mij naar verlichting, ik treed onmiddellijk tevoorschijn overeenkomstig de staat van puur mysterie; vraagt men mij over nirwana, ik verschijn onmiddellijk overeenkomstig de staat van serene stilte. Hoewel er tienduizenden verschillende staten zijn, de mens zelf verschilt niet. Daarom:

                  overeenkomstig de dingen, manifesteert hij een vorm

                  zoals de maan reflecteert in het water

Volgers van de Weg, als je wenst overeen te stemmen met dharma, moet je mensen zijn van grote vastberadenheid. Als je slechts besluiteloos en willoos je gang gaat, ben je goed voor niets.’

Als ik de woorden van Linji lees, voel ik me altijd persoonlijk aangesproken. Dat geldt voor elke spirituele tekst. Maar zijn taal is ongekend direct en indringend. Alsof hij in levende lijve voor mij staat, naar mij wijst en met priemende, soms ook wat droevige ogen onderstreept, dat hij het tegen mij heeft. Nishida Kitaro, een van de grootste godsdienstfilosofen van Japan in de vorige eeuw, zei dat bij denkbeeldige verbanning hij naast de Tannisho van Shinran ongetwijfeld de Linji lu, de literaire neerslag van Linji, in zijn rugzak zou stoppen. Het helpt, dat het een klein boekje is, ongeveer 60 bladzijden in de Engelse vertaling. Oftewel precies 1336 Chinese karakters.

Historisch is er weinig over Linji bekend. Hij leefde in China in de eerste helft van de zevende eeuw in een tijd dat de Boeddhisten zwaar vervolgd werden, maar hij bericht daar niets over. Waarschijnlijk was hij politiek volstrekt onafhankelijk.  Linji was een leerling van Huangbo.  Na zijn verlichting vestigde hij zich in een onaanzienlijke tempel, Linji geheten – vandaar zijn naam - in Hebei en bleef daar met een kleine groep leerlingen tot aan zijn dood in 866. Pas vier generaties later kreeg hij enige bekendheid, toen zijn naam verbonden werd met een van de grote Chan scholen in China en later in Japan beroemd werd onder de naam Rinzai. De Linji lu, de verzamelde Dharma voordragen en dialogen werd pas 250 jaar na zijn dood door latere leerlingen samengesteld. Voor historici en tekstcritici is het een hoofdpijn dossier. Dankzij de inspanningen van onder andere Ruth Fuller Sasaki, een vrouw die voor ontvangst van de Dharma in Amerika pioniers werk verricht heeft en enkele Japanse geleerden, zoals Yanagida en Irya,  hebben we niettemin thans een prachtige, leesbare uitgave.

Het boekje bestaat uit ‘gesprekken’,  weliswaar meer eenrichtingsverkeer, want Linji is vaak uitsluitend zelf aan het woord; verder een hoofdstuk getiteld ‘kritische onderzoekingen’ waarin vooral dialogen voorkomen tussen hem en zijn leraar Huangbo en tot slot verslagen van pelgrimages, reizen die Linji maakte naar andere leraren en tempels.

Linji’s woorden blijven gemakkelijk in het geheugen hangen. Zij zijn bijlen die je schedel splijten om zich ergens in het brein voor altijd te nestelen. Ook al heb ik hem vaak gelezen, zijn preken blijven fris en prikkelend. Niet van ironie gespeend wrijft hij zijn onderricht in je gezicht. Met verve herhaalt hij dat hij niets geeft om Boeddhas en Patriarchen. Die zijn dood. Het gaat hem om de levende Boeddhas en die zitten hier naar hem te luisteren.  Degene die de tien fasen van het bodhisattvaschap met succes hebben doorlopen, zijn nog steeds loopjongens. Degene die de hoogste verlichting hebben bereikt, zijn nog steeds mensen met ketenen rond hun nek. Hij maalt er niet om of je monnik bent of leek. En het zwerven door de drie werelden – de wereld van vorm, van leegte en van begeerte – is hem even dierbaar als het wonen in Amida’s Paradijs.

Het gaat hem niet om boeddhisme, confucianisme of taoïsme, noch om hinayana of mahayana. Het gaat hem om de mens. Hij stelt voortdurend de vraag: wat is de mens? En wel concreet: wie is de mens die hier vóór mij staat? Hij belijdt een oosters humanisme. In één van zijn meest beroemde zinnen toont hij wat hij bedoelt met ‘de ware mens’. Hij legt niets uit, maar creëert theater. Hij is een voortreffelijk performer:

De Meester nam plaats op de hoge zetel in de hal. Hij zei: ‘In dit homp rood vlees van jou is een ware mens zonder rang of stand, die altijd het gelaat van ieder van jullie in- en uitgaat. Wie dat nog niet ervaren heeft: kijk, kijk!’

Een monnik kwam naar voren en vroeg: ‘Wie is die ware mens zonder rang of stand?’

Linji kwam van zijn zetel, greep de monnik stevig vast en zei: ‘Spreek! Spreek!

De monnik begon te stotteren.  Linji duwde hem weg en zei: ‘De ware mens zonder rang of stand, wat een droog stuk stront!’ En hij trok zich terug in zijn kamer.

De ware mens is de mens zonder rang of stang. En dat zegt hij in China waar je zonder rang of stand niets en niemand bent. Welnu dat bedoelt hij: niets en niemand zijn. De ware mens is zonder vaste kenmerken, zonder bepaalde kwaliteiten, zonder klasse, zonder posities. Als al die zogenaamd belangrijke sociale functies in de geest zijn achtergelaten, treedt de waarachtige mens tevoorschijn. Dan is hij ook vrij om alle rangen, standen en functies aan te nemen. Daarom is zelfs die aarzelende monnik, die voor Linji niet meer dan een droog stuk stront is, toch de ware mens.

Wat moet je doen om die ware mens te zijn? Niets, zegt Linji. Kijk maar. De ware mens mist niets. Hij is kwiek en levendig en zonder wortels. ‘Hij is als een vis die vrolijk en vrij spartelt in het water’.

Van zichzelf zegt Linji dat hij ‘de drukste mens van de wereld is, die niets te doen heeft en altijd op zijn gemak’. Het enige wat hij van zijn leerlingen vraagt is inzicht, maar daarvoor hoeft je niets te doen. De meester zei: ‘Wie thans de boeddha-dharma bestudeert moet echt inzicht zoeken. Wie echt inzicht verkrijgt, is niet aangedaan door geboorte en dood, maar is vrij om te gaan en te staan. Hij hoeft niet te zoeken naar wat excellent is, want wat excellent is zal uit zichzelf komen.

Natuurlijk, Linji heeft er zelf ook wel wat voor moeten doen om zover te komen: Neem mijzelf bijvoorbeeld, in het verleden wijdde ik mij aan de Vinaya en dook ik diep in de sutras en de sastras. Later, toen ik mij realiseerde dat zij medicijnen waren voor bevrijding en vertoningen van leerstellingen in geschreven woorden, gooide ik ze eens en voor altijd overboord en zoekend naar de Weg beoefende ik meditatie. Nog later heb ik grote leraren ontmoet. Toen mijn Dharma Oog helder werd, kon ik al de oude leraren onder de hemel onderscheiden en daarmee de valse van de ware. Niet dat ik dus begreep vanaf het moment dat ik geboren werd uit mijn moeder, maar dat, na uitputtend onderzoek en verpletterende discipline, ik mijzelf in één ogenblik kende.’

Let wel: ‘na uitputtend onderzoek en verpletterende discipline’. Uit alles blijkt dat Linji de sutras en de commentaren goed bestudeerd had en ook bekend was met vele uitspraken van illustere voorgangers. Zoals alle Chan monniken heeft hij zich jarenlang onderworpen aan het strenge regiem van de trainingstempel. Hij heeft vele uren doorgebracht in meditatie en gewerkt op het land. Maar hij kwam uiteindelijk tot het inzicht dat dit alles slechts namen, begrippen betreft en speeltjes die als je eraan vasthoudt hindernissen worden:Boeddha en patriarch zijn slechts namen voor slaafse loftuitingen. Wil je de drie wereldrijken kennen? Zij zijn niet gescheiden van de geestgrond van de degene die hier nu luistert naar mijn uiteenzetting. Je enkele begerige gedachte is het wereldrijk van begeerte; je enkele woedende gedachte is het wereldrijk van vorm;  je enkele verwarrende gedachte is het wereldrijk van vormloosheid. Zij zijn de meubels van je eigen huis. De drie wereldrijken roepen niet over zichzelf uit: ‘Wij zijn de drie wereldrijken!’ Maar jullie, volgers van de Weg, die hier en nu alle dingen levend verlichten en de maat nemen van de wereld, jullie geven de namen aan de drie wereldrijken.’

Zenbeoefening wordt een probleem, wanneer ik het doel ervan buiten mij leg, wanneer ik iets bijzonders zoek, wat mij onderscheidt van hen die geen zentraining ondergaan. Verlichting zoeken is verlichting tot een ding maken. Maar verlichting is geen ding, omdat ik geen ding ben. Verlichting is wat ik ben. Daar hoef je geen moeite voor te doen. Vandaar dat Linji eindeloos herhaalt: je hebt niets te doen. ‘Weet dat jouw geboorte niet verschilt van de geboorte van Shakyamuni’.

De mooiste regels uit de Linji lu staan bovenaan dit stukje. Als Linji gevraagd wordt waar kan ik de Boeddha vinden, wat is een bodhisattva, wat is verlichting, wat is nirwana, dan antwoordt hij door direct te verschijnen in een staat van respectievelijk zuiverheid, compassie, puur mysterie en serene stilte.

Hier toont hij zowel hoe het zenonderricht gegeven wordt, als ook wat het doel is van de zenweg. Linji legt niets uit. Geen citaten uit de Canon, noch uitspraken van andere leraren, geen adviezen voor meditatie of deugdbeoefening of om maar eens op pelgrimage te gaan. Hij zegt alleen maar: kijk naar mij, want ik toon het antwoord. Wat deed hij dan? Ging hij wat rechterop staan, vouwde hij zijn handen eerbiedig samen, verscheen er een glimlach op zijn gezicht, gingen zijn ogen stralen? Niets van dit alles. Hij staat daar gewoon zonder iets bijzonders te doen. Hij weet dat zijn verschijning, zijn gestalte de directe expressie is van het antwoord op de vragen. Hij toont het antwoord met deze mens, deze man,  deze monnik, met die leeftijd, met dit karakter, in die stemming. Hij hoeft geen bijzondere houding aan te nemen. Als hij toch gereageerd zou hebben met een indrukwekkend theatraal gebaar of bijzondere woorden van onderricht, dan zou er slechts een schim verschijnen, een drogbeeld, dat de waarheid vertroebelt of verminkt.

Linji is een buitengewone zenleraar die weet dat het hier gaat over een transmissie van hart tot hart, direct, zonder woorden,  niet afhankelijk van geleerdheid, visies, meningen, ideologieën. Er is niets wat tussen leraar en leerling staat. Er is geen hindernis om af te breken, geen grens om over te steken. De vraag is natuurlijk of de leerling het ook ziet. Want die signaleert misschien slechts een miezerig mannetje, al oud voor zijn leeftijd, die soms een beetje geheimzinnig zwijgt of af en toe wat roept.

Maar hoe weet Linji zo zeker dat hij de Boeddha altijd meteen laat zien?  Waar haalt hij dit grote vertrouwen vandaan? Dit vertrouwen haalt hij nergens vandaan, want dat vertrouwen is hij. Bovendien ‘weet’ hij dit niet. Hij heeft geen kennis of theorie tot zijn beschikking die hij toe kan passen wanneer de situatie erom vraagt. Natuurlijk heeft hij kennisgenomen van de boeddhistische leer. Maar op het cruciale moment dat een leerling vraagt ‘wat is compassie’, is kennis van zake niet aan de orde. De vraag staat in het kader van een spirituele zoektocht. De leerling vraagt niet wat compassie sociaal, psychologisch of economisch betekent.

En de leraar dient op een spirituele vraag een spiritueel antwoord te geven.

Maar waarop is dit antwoord op gebaseerd? Nergens op. Linji gebruikt geen verworven kennis, hij benut zijn inzicht, zijn ervaringsweten. Kennis is te danken aan begripsvorming, analyseren, reduceren, deduceren. Inzicht ontstaat door begrippen te doorzien en te schrappen; niet dit, niet dat, ook dit niet en ook dat niet. Totdat een grondeloos niet-weten overblijft. Vanuit een resterend niets verschijnt inzicht. Inzicht licht op als een natuurverschijnsel:De ware student van de Weg heeft niets van doen met boeddhas, niets van doen met bodhisattvas en arhats. Noch heeft ie iets van doen met wat voor excellent gehouden wordt in de drie wereldrijken. Door dit alles te overstijgen, is hij in zijn eenzame vrijheid, niet gebonden door dit soort zaken. Al zouden hemel en aarde op hun kop gezet worden, het zou mij niet aan het twijfelen brengen, al zouden alle boeddhas van de tien richtingen aan mij verschijnen, het zou mij geen enkel plezier verschaffen; al zouden de drie hellen zich plotseling wagenwijd openen voor mijn voeten, ik zou geen enkele angst hebben. Waarom dit zo is?  Omdat zoals ik het zie,  alle Dharmas lege vormen zijn;  wanneer veranderingen niet plaats vinden, bestaan zij niet, wanneer veranderingen plaats vinden, dan bestaan zij wel.  De drie wereldrijken zijn alleen maar geest, de tienduizenden dharmas zijn alleen maar onze geest.’

Linji kijkt met de ogen van sunyata. Daarmee doorziet hij begrippen, intellectuele spinsels, dogmatische aannames. Concepten en ideeën doen in zoverre dienst dat zij in hun vastgestelde vormen altijd verwijzen naar een betekenisloos, wonderbaarlijk bestaan. Zij zijn leeg (sunya) van begrip. Een begrip is afhankelijk van andere begrippen. En elk begrip omsingelt en begrenst wat op zichzelf geen begrenzing kent. Als concepten en voorstellingen niet langer als vastliggende ‘dingen’ beschouwd worden, dan vertegenwoordigen zij niet alleen wat begrepen is, maar ook het ongrijpbare, het wonderbaarlijke. Onbegrepen stralen de dingen mij in hun volledigheid tegemoet.

Zen is een zienswijze. Allereerst leren zien wat concepten en ideeën uitrichten, hun nuttigheid, hun beperking en abstractie erkennen. En vervolgens die ‘schellen’ van onze ogen te laten vallen. Verharde oogvliezen te leren vervangen door zachte, gezuiverde ooglenzen die de werkelijkheid niet censureren, niet langer tot overzichtelijke proporties terugbrengen. Zie het openingsgedicht van de Bi Yan Lu (Jap. Hekiganroku):

         Grenzeloze wind en maan – het oog binnen de ogen,

         Onuitputtelijke hemel en aarde - het licht voorbij alle licht,

         De wilgenboom donker, de bloem helder - tienduizend huizen;

         Klop op elke deur – er is iemand die zal antwoorden.

 

Zien met het oog binnen de ogen, het wijsheidsoog, het verlichtende oog, het oog van de eeuwigheid dat de verschijnselen waarneemt in hun oneindigheid. Alle fenomenen zijn als huizen. Je hoeft maar op hun deur te kloppen en je krijgt antwoord op je vragen. Zij tonen hun antwoorden.

De grootogige Linji ziet in alle verschijningen hun onmetelijkheid. Hij besprenkelt hen niet met conceptuele, intellectuele, verbale druppels,  zelfs niet met de zeer gewaardeerde spirituele, boeddhistische spetters, hij ontvangt hen in een passieve staat van niet-weten en laat zich door hen raken. Want het oog binnen de ogen is geen onverschillig oog. Waarnemen is hier geraakt worden, aangedaan worden, soms als een zacht gevoel, soms overweldigend, soms ontroerd, soms hartverscheurend.

Dit is de staat van verlichting waarvan Linji weet, dat hij deze altijd tot zijn beschikking heeft, die altijd gereedligt om te functioneren. Dit duistere, onkenbare domein kan elk moment op elk verschijnsel ‘een licht voorbij alle licht’ doen schijnen en elke vorm aannemen waarom gevraagd wordt. Linji noemt dat ook de wonderbaarlijke werkwijze van ‘het mysterieuze principe’. Een leerling vraagt: wat is een bodhisattva? Hij toont direct compassie. Een gesproken woord gaat direct naar het hart en bewerkt zonder dat het begrepen wordt op magische wijze een transformatie.

Hij voegt er nog iets aan toe, een belangrijke voorwaarde: ‘Hoewel er tienduizenden verschillende staten zijn, de mens zelf verschilt niet. Daarom: overeenkomstig de dingen, manifesteert hij een vorm, zoals de maan reflecteert in het water. Volgers van de Weg, als je wenst overeen te stemmen met dharma, moet je mensen zijn van grote vastberadenheid, Als je slechts besluiteloos en willoos je gang gaat, ben je goed voor niets.’

De pure ontvankelijkheid voor alles wat verschijnt en de vorm aan te nemen van alles wat op de Weg mij tegemoet treedt, betreft niet alleen fraaie, aangename of de hogere, spirituele verschijnselen. Die bereidheid geldt, in de woorden van Linji,  zowel voor ‘het sacrale als het seculiere, alsook voor het rijk van de hellen, de hongerige geesten en het domein van de dieren’. Het betekent de bereidheid door het vuur te gaan van jaloezie, begeerte, harstocht of te verkeren in de ijskoude nachten van eenzaamheid, twijfel, onzekerheid of het uithouden van een pijnlijke tijd van angst. Daar is vastberadenheid voor nodig, zeker. Maar zoals vaak in de Chinese zenliteratuur gaat achter Linji’s misprijzen van de slappe houding een laudatio schuil van de wankelmoedige. Hij kende vast de volgende dialoog tussen twee voorgangers, die getuigt van een zachte en nederige houding als het gaat over het omgaan met alle omstandigheden:

Meester Yaoshan vroeg Yunyan: ‘Wat doe jij met het probleem van leven en dood nu recht voor je raap?’ Yunyan antwoordde: ‘Recht voor mijn raap is er geen probleem met leven en dood.’ De meester zei: ‘Je hebt meer dan twintig jaar gestudeerd onder Baizang, maar je hebt jezelf nog steeds niet vrijgemaakt van vulgaire opvattingen.’ Toen zei Yunyan: ‘Ik heb je mijn visie gegeven. Laat me nu die van jou horen.’  De meester zei: ‘Ik leef altijd bevend en bang, zo lijdzaam en verlegen, terwijl ik mij alsmaar zorgen maak over allerlei soorten waardeloze zaken. Dat is mijn manier waarop ik de tijd doorbreng.’

Met andere woorden: Yaoshan verwijt Yunyan dat hij kwam met een voorgekookt correct antwoord, zoals van verlichte leraren verwacht wordt.

De Linji lu eindigt als volgt:

Op een dag, hoewel de Meester niet ziek was, deed hij zijn pij aan, zat rechtop en toen hij zijn gesprek met Sansheng [zijn leerling] beëindigd had, overleed hij rustig. Het was op de tiende dag van de eerste maand in het achtste jaar van Xiantong van de Tang Dynastie (866).

De keizer besloot de meester postuum de titel te geven van de Meditatie Meester Huizhao, ‘Verlichtende Wijsheid’ en zijn stupa, waar hij begraven ligt, werd genoemd ‘Doorschijnende Geest’.

 

Bron:

The record of Linji, translation and commentary by Ruth Fuller Sasaki, edited by Thomas Yuho  Kirchner, University of Hawai’i Press, Honolulu, 2009.