Zen-virus (16) Bij de dood van Aldous Huxley. Brief van zijn vrouw Laura

In 1960 werd bij Aldous keelkanker geconstateerd. Uiteindelijk verloor hij zijn spraakvermogen. Op zijn sterfbed vroeg Laura of zij hem LSD wilde toedienen. Op een papiertje schreef hij: ‘LSD,100 µg i.m.’ [100 microgram LSD, intramusculair). De volgende dag, vrijdag 22 november 1963 overleed Aldous Huxley vredig om vijf uur ‘s middags. Laura beschreef in een ontroerende brief de laatste uren van haar man.
De brief is gericht aan Julian, broer van Aldous en diens vrouw Juliette,
6233 Mulholland Highway
Los Angeles 28, California
December 8, 1963
Lieve Julian en Juliette,
Ik heb jullie veel te vertellen over de laatste week van Aldous’ leven, in het bijzonder de laatste dag. Wat gebeurde is niet alleen belangrijk voor ons, zijn geliefden, maar het is bijna een conclusie of beter een voortzetting van zijn eigen werk en daarom is het van belang voor mensen in het algemeen.
Allereerst moet ik met volledige subjectieve zekerheid bevestigen, dat Aldous niet bewust onder ogen zag dat hij zou sterven tot de dag van zijn dood. Onbewust was het er en je zult dit zelf kunnen zien omdat ik vanaf 15 november tot 22 november veel van Aldous opmerkingen op tape heb, Ik weet dat we voor deze tape immens dankbaar zullen zijn. Aldous was nooit bereid zijn schrijven op te geven en dicteerde of maakte aantekeningen op een recorder. Hij gebruikte een dictograaf alleen om poëzie of regels literatuur; hij zou daarnaar luisteren op rustige momenten in de avond voor het slapen gaan. Al jaren heb ik een taperecorder gehad en ik probeerde deze met hem te gebruiken, maar het was te omvangrijk en vooral nu we altijd in de slaapkamer waren en rond het bed veel ziekenhuis apparatuur stond.
In het begin van november, toen Aldous in het ziekenhuis lag, de dag van mijn verjaardag, keek Jinny zorgvuldig naar alle tostellen en toonde hij mij de beste van hen – een klein ding, gemakkelijk handelbaar en praktisch onmerkbaar. Na een paar dagen geoefend te hebben, liet ik het Aldous zien, die er zeer blij mee was en vanaf de 15 gebruikte we het een beetje elke dag om zijn dromen en notities op te nemen.
De periode van de 15e tot de 22e was voor Aldous, naar het mij toeschijnt, een tijd van intense activiteit. We verminderde beetje bij beetje de tranquillizers, die hij vier keer per dag nam, een medicijn Sperine, die overeenkomt met Thorazin. We verminderden het praktisch tot niets, alleen gebruikten we pijnstillers als spercodon, een beetje amitol en iets tegen misselijkheid. Hij nam ook een paar injecties van ½ cc van Dilaudid, wat een derivaat is van morfine, wat bij hem vele dromen veroorzaakten, waarvan je sommige kunt beluisteren op de tape. De dokter zegt dat het een kleine inname is van morfine.
Welnu, in deze dromen als ook in het gesprek scheen het duidelijk en helder dat hij onbewust wist dat hij ging sterven. Maar hij sprak daar bewust niet één keer over. Dit heeft niets te doen met de idee die sommige vrienden opperden, dat hij mij wilde sparen. Dat was het niet, omdat Aldous nooit in staat geweest is een enkele leugen te vertellen; van nature was hij niet in staat te liegen en als hij mij wilde sparen, dan had hij het zeker tegen Jinny gezegd.
Gedurende de laatste twee manden bood ik hem bijna dagelijks een gelegenheid, een opening om over de dood te spreken, maar natuurlijk kon deze opening altijd in twee richtingen gaan, hetzij naar het leven, hetzij naar de dood en hij koos altijd richting het leven. We lazen de hele handleiding van Dr. Leary, ontleend aan het Dodenboek. Gekscherend zei hij dat ik niet moest vergeten dat zijn commentaar in plaats daarvan slechts leidde naar de wijze waarop Dr. Leary zijn LSDsessies hield en hoe hij mensen, die niet dood waren, terugbracht naar dit leven na de bijeenkomst. Soms zei hij zinnetjes als: ‘Als ik uit dit ga,’ in verband met zijn nieuwe ideeën voor schrijven en vroeg hij zich af wanneer en of hij de kracht weer zou hebben aan het werk te gaan. Zijn geest was zeer actief en het schijnt dat deze Dilaudid enkele nieuwe lagen aanboorde, welke in hem nog niet waren aangeraakt.
De nacht vóór hij stierf (donderdag nacht) rond 8 uur, viel hem plotseling een idee te binnen. ‘Lieveling,’ zei hij, ‘het schoot me zojuist te binnen dat ik voor Jinny, zo ziek als ik ben, in dit huis met twee kinderen, een last ben, dit is werkelijk te veel gevraagd.’ Jinny was op dat moment niet thuis en dus zei ik: ‘Goed, als zij terug is, zal ik het haar zeggen. Zij zal er wel om moeten lachen.’ ‘Nee, antwoordde hij met ongewone aandrang, ‘we moeten er iets meedoen.’ Goed, ik nam het nogal lichtjes op, ‘goed, sta op en laten we een uitstapje maken.’ ‘Nee’, zei hij, ‘het is serieus. We moeten erover nadenken. Al deze verpleegsters in het huis. Wat we zouden kunnen doen, we zouden voor deze periode een appartement kunnen huren. Alleen maar voor deze periode.’
Het was duidelijk wat hij bedoelde Onmiskenbaar duidelijk. Hij dacht dat hij misschien ziek zou zijn voor drie of vier weken en dan terug zou komen om zijn normale leven weer op te nemen. Dit feit van het weer opnemen van zijn normale leven gebeurde dikwijls. In de laatste drie of vier weken was hij verschillende keren geschokt door zijn zwakte, wanneer hij zich realiseerde hoeveel hij verloren had en hoelang het zou duren voor hij weer normaal zou zijn. Die donderdagnacht had hij met ongehoorde energie gesproken over het huren van een appartement, maar enkele minuten later en verder de gehele avond voelde ik dat hij slechter werd en hij snel grond aan het verliezen was. Hij had een eetlepel vocht en puree tot zich genomen, maar elke keer als hij iets at of dronk begon hij te hoesten.
Donderdagnacht belde ik dokter Bernstein en vertelde hem dat zij pols zeer hoog was – 140, en dat hij een beetje koorts had en dat ik het gevoel dat de dood nabij was. Maar zowel de verpleegster als de dokter zeiden dat zij dachten dat dit niet het geval was, maar als ik het wilde, de dokter die nacht nog zou komen om hem te zien. Toen ik terugging naar Aldous’ kamer, besloten we hem een injectie van Dilaudid te geven. Het was rond negen uur, hij viel in slaap en ik zei de dokter de volgende morgen te komen. Aldous sliep tot rond twee uur a.m. en we gaven hem nog een spuitje en ik zag hem weer om 6.30 uur.
En weer voelde ik dat het leven hem aan het verlaten was. Iets was slechter dan gewoonlijk, ofschoon ik niet precies wist wat. Later belde ik jullie, Matthew en Ellen en mijn zus. Om 9.00 uur werd Aldous heel nerveus, heel onrustig, heel wanhopig. Hij wilde als maar bewegen. Niets was goed. Dokter Bernstein kwam en besloot hem een spuitje te geven, van iets wat hij al eerder hem gegeven had, iets intraveneus, zeer langzaam, het duurt 5 minuten om de shot te geven het is een medicijn dat de bronchiale buizen verwijdt om gemakkelijker te ademen.
Dit verdovende middel was de tijd ervoor heel onaangenaam, drie vrijdagen hiervoor, toen hij die crisis had, waarover ik jullie schreef Maar toen hielp het hem. Dit keer was het vreselijk. Hij kon zich niet uitdrukken, maar hij voelde zich bedreigd, niets was goed, geen positie was goed. Ik probeerde hem te vragen wat er gebeurd was. Hij kon moeilijk praten, maar het lukte hem te zeggen: ‘Alleen al proberen het je te zeggen maakt het erger.’ Hij wilde als maar bewegen. ‘Verleg me.’ ‘Verleg mijn armen.’ ‘Verleg mijn benen.’ ‘Verander mijn bed.’ Ik had een bed met van die drukknoppen welke zowel voeten als hoofd op en neer bewogen en onophoudelijk hielp ik hem omhoog en omlaag door op die knoppen te drukken. We deden dit nu opnieuw en het scheen hem een beetje te kalmeren. Maar het was slechts een beetje.
Plotseling – het moet rond tien uur zijn, hij kon nauwelijks spreken en zei, dat hij een bord wilde om te schrijven en voor het eerst schreef hij: ‘Als ik doodga,’ en hij gaf een aanwijzing voor zijn laatste wil. Ik wist wat hij bedoelde. Hij had zijn laatste wil getekend zoals ik jullie een week geleden vertelde en in deze wilsbeschikking was er een overboeking van een levensverzekeringpolis van mij naar Matthew. We hadden over deze overdrachtspapieren gesproken en de verzekeringsmaatschappij had die zo uist opgestuurd en feitelijk enkele minuten geleden bezorgd. Schrijven was zeer, zeer moeilijk voor hem. Rosalinde en Dr. Bernstein probeerde te begrijpen wat hij wilde. Ik zei tot hem: ‘Bedoel je dat je er zeker van wilt zijn dat de levensverzekering is overgedragen van mij naar Matthew. Hij zei, ‘Ja.’ Ik zei, ‘De papieren voor de overdracht zijn zo uist aangekomen, als je ze wilt tekenen kan dat, maar dat hoef niet, want dat is reeds wettelijk geregeld in je laatste wil.’ Hij gaf een teken van ontspanning om hen niet te hoeven tekenen. Ik had hem al de vorige dag gevraagd om enkele belangrijke papieren te ondertekenen, maar hij zei: ‘Laten we even wachten.’ Het was zijn manier om te zeggen dat hij niets kon doen. Werd hem gevraagd iets te eten, dan zei hij: ‘Laten we even wachten.’ En als ik hem vroeg iets te ondertekenen wat op Donderdag tamelijk belangrijk was, zei hij: ‘Laten we even wachten.’ Hij wilde jullie een brief schrijven ‘en vooral over Juliette’s boek, ‘is mooi’, had hij verschillende keren gezegd. En wanneer ik hem voorstelde het te doen zei jij: ‘Ja, straks.’ Met zo’n vermoeide stem, zo geheel verschillend van zijn normale manier van doen. Toen ik hem dus vertelde dat het niet noodzakelijk was te ondertekenen en dat alles in orde was, gaf hij een teken van ontspanning.
‘Als ik doodga.’ Dit was de eerste keer dat hij dit zei met verwijzing naar het NU. Hij schreef het. Ik wist en voelde dat hij dit voor de eerste keer onder ogen zag. Ongeveer een half uur tevoren had ik Sidney Cohen gebeld, een psychiater die één van de leiders was bij het gebruik van LSD. Ik vroeg hem of hij ooit LSD gegeven had aan iemand in deze toestand. Hij zei, dat hij het feitelijk slechts twee keer gedaan had en in het ene geval bracht het een zekere verzoening met de dood teweeg, in het andere maakte het geen verschil. Ik vroeg hem of hij mij zou adviseren het aan Aldous te geven, gezien zijn toestand. Ik vertelde hem dat ik het hem gedurende de laatste maanden verschillende keren gevraagd, maar hij zei steeds dat hi wilde wachten hij beter was. Toen zei Dr. Cohen, ‘Ik weet het niet. Ik denk het niet. Wat denk jij?’ Ik zei, ‘Ik weet het niet. Zal ik het hem aanbieden?’ Hij zei: ‘Ik zou het hem op een zeer indirecte manier aanbieden, zeg alleen maar ‘Wat denk je over het nemen van LSD, nog een keer?’ Dit vage antwoord ken ik van enkele werkers in dit gebied die ik gevraagd had: ‘Geef je LSD aan iemand in de allerlaatste levensfase?’ ISLAND is de enige referentie dat ik weet. Ik moet Sidney Cohen gesproken hebben rond 9.30 uur.
Aldous’ conditie was fysiek zo pijnlijk en dubieus, en hij was zo onrustig, omdat hij niet kon zeggen wat hij wilde en niets kon begrijpen. Op een zeker moment zei iets dat hier niemand kon verklaren. Hij zei: ‘Wie zit te eten uit mijn kom?’ Ik wist niet wat dit betekende en ik weet het nog steeds niet. Ik vroeg het hem. Hij maakte een vage, merkwaardige glimlach en zei: ‘Doet er niet toe, het is maar een grap.’ En later, omdat ik toch de behoefte voelde om het een beetje te weten, zodat ik iets kon doen, zei hij op een afschuwelijke wijze: ‘Er is nu zo weinig te delen.’ Toen wist ik dat hij wist dat hij zou gaan. Maar dit onvermogen zich te uiten was slechts een spierkwestie. Zijn verstand was helder en in feite, voel ik, een speelveld van activiteit.
Ik weet niet precies hoe laat het was, toen hij vroeg voor zijn bord en schreef: ‘Probeer LSD 100 intramusculair.’ Ofschoon, zoals je kan zien van deze fotocopy is het niet erg helder, toch meen ik dat het dit was wat hij bedoelde. Ik vroeg hem het te bevestigen. Plotseling werd er iets heel helder voor mij. Ik wist, dat wij weer tezamen waren na deze kwellende gesprekken van de laatste twee maanden. Toen wist ik, ik wist wat gedaan moest worden. Ik ging snel naar de kast in de andere kamer waar Dr. Bernstein was en de TV aanstond, die zojuist bekend gemaakt had dat Kennedy was neergeschoten. Ik nam de LSD en zei: ‘Ik ga hem de LSD geven die hij gevraagd heeft.’ De dokter schrok even, want je kent heel goed het ongemak over dit medicijn in de medische wereld. Toen zei hij: ‘ Goed, op dit punt, wat is het verschil.’ Maar wat hij ook gezegd had, geen ‘autoriteit’, zelfs geen leger van autoriteiten kon mij stoppen. Ik ging naar Aldous’ kamer met het flesje LSD en bereidde een injectienaald. De dokter vroeg mij of ik wilde dat hij het spuitje gaf, want hij zag mijn handen trillen. En ik zei: ‘Nee, ik moet dat doen.’ Ik kalmeerde mij en toen ik hem het spuitje gaf, had ik vaste handen. Toen kwam er grote droefheid over ons. Ik geloof dat het 11:20 uur was toen ik hem het eerste spuitje van 100 microgram toediende. Ik zat naast zijn bed en zei: ‘Lieveling, misschien neem ik het na enig tijd samen met jou. Wil je graag dat ik het na een tijdje ook neem?’ Ik zei ‘een tijdje’, want ik had geen idee wanneer ik het zou of kon nemen. In feite was ik niet in staat het te nemen tijdens zijn schrijven vanwege de toestand rond mij. En hij wees ‘ja’. Weet, dat hij nu zeer, zeer weinig kon spreken. Toen zei ik: ‘Wil je graag dat ook Matthew het neemt samen met jou. En hij zei: ‘Ja’. ‘En Ellen? Hij zei: ‘ja’. Ik noemde nog twee of drie mensen die met LSD werkten en hij zei: ‘Nee, nee, basta, basta.’ Toen vroeg ik: ‘En Jinny?’. En met klem zei hij: ‘Ja.’ Toen werden wij rustig. Ik zat enige tijd zonder wat te zeggen. Aldous was fysiek niet zo onrustig. Hij scheen – op een of andere wijze voelde ik, dat hij wist – we wisten beide wat we aan het doen waren en dit is altijd voor Aldous een grote troost. Ik heb hem bij tijden gedurende zijn ziekte zeer ontstemd gezien, totdat hij wit wat hem te doen stond, zelfs dan als het een operatie of X-ray was, dan onderging hij een totale verandering. Dit enorme gevoel van opluchting zou tot hem komen en hij zou zich er totaal geen zorgen over maken, hij zou zeggen: laten we het doen. En we zouden ervoor gaan en hij was als een bevrijd man. Nu had ik hetzelfde gevoel – een besluit was genomen en hij maakt opnieuw zeer snel de beslissing. Plotseling had hij het feit van de dood geaccepteerd. Hij had deze moksha medicijn, waarin hij geloofde, tot zich genomen. Hij deed wat hij geschreven had in Island en ik had het gevoel dat hij geïnteresseerd was, ontspannen en rustig.
Na een half uur begon zijn gelaatsuitdrukking een beetje te veranderen en ik vroeg hem of hij het effect van de LSD voelde maar hij gaf geen aanwijzing Toch, denk ik, dat er al iets had plaats gevangen. Dit was één van Aldous kenmerken. Hij zou altijd de bevestiging van het effect van een medicijn uitstellen, zelfs wanneer het effect er al zeer zeker was, totdat het effect zeer, zeer sterk was, zou hij nee zeggen. Nu zijn gelaatsuitdrukking begon te lijken zoals dat elke keer gebeurde als hij het moksha medicijn nam, kwam deze immense expressie van complete zegening en liefde over hem. Dit was nog niet helemaal het geval, maar er was een verandering in zijn gelaat in vergelijking met wat zijn gezicht was twee uur geleden. Ik liet het een half uur gaan en besloot hem toen nog een 100 mg te geven. Ik vertelde hem wat ik van plan was te doen en hij stemde stilzwijgend toe. Ik gaf hem een ander spuitje en begon tegen hem te praten. Hij was nu heel rustig; hij was zeer rustig en zijn benen begonnen kouder te worden. Hoger en hoger kon ik purperen gebieden van cynosis, blauwachtige verkleuringen van de huid. Toen begon ik tegen hem te praten en zei: ‘Licht en vrij.’ Dergelijke dingen vertelde ik hem, ’s nachts in de laatste paar weken voor hij ging slapen en nu zei ik het meer overtuigd, meer intens, ‘ga, ga, laat gaan, lieveling; voorwaarts en omhoog. Je gaat voorwaarts en omhoog, je bent aan het gaan naar het licht. Willens en wetens ga je, willens en wetens en je doet dit prachtig; je doet dit zo mooi, voorwaarts en omhoog. Het is zo gemakkelijk en zo mooi. Je doet het zo mooi, zo gemakkelijk. Licht en vrij. Voorwaarts en omhoog. Je gaat naar Maria’s liefde met mijn liefde. Je gaat naar een grotere liefde dan je ooit hebt gekend. Je bent aan het gaan naar de beste, de grootste liefde en het is gemakkelijk, zo gemakkelijk en je doet het wondermooi.’
Ik geloof dat ik tegen hem zo begon te praten – het moet ongeveer één of twee uur geweest zijn. Het was heel moeilijk voor mij om de tijd in de gaten te houden. De verpleegster was in de kamer en Rosalinde en Jinny en twee dokters, Dr. Knight en DR. Cutler. Zij stonden tamelijk ver van zijn bed. Ik was zeer, zeer dichtbij zijn oren en ik hoop dat ik helder en verstaanbaar was. Opeens vroeg ik hem: ‘Hoor je mij?’ Hij kneep in mijn hand. Hij hoorde mij. Ik was geneigd nog meer te vragen, maar ‘s morgens had hij mij dringend gevraagd geen vragen meer te stellen en mijn gevoel was dat hij gelijk had. Ik durfde niet meer te vragen, te storen en de enige kwestie die ik gevraagd had, was ‘Hoor je mij?’ Misschien had ik meer moeten vragen, maar ik deed het niet.
Even later stelde ik dezelfde vraag, maar zijn hand bewoog niet meer. Vanaf twee uur tot het moment van zijn dood, dat was 5.20 uur was er volledige vrede, één keer uitgezonderd. Dat moet geweest zijn rond 3.30 0f 4 uur. Toen ik zag het begin van strijd in zijn onderlip. Zijn onderlip begon te bewegen alsof hij hapte naar lucht. Toen gaf ik hem nog meer duidelijke leiding: ‘Het is gemakkelijk en je doet het wondermooi en willens en wetens. In vol bewustzijn, in vol bewustzijn, lieveling, ga je naar het licht.’ Ik herhaalde deze woorden gedurende de laatste drie of vier uren. Soms werd ik overweldigd door mijn eigen emoties. Dan verliet ik voor twee of drie minuten het bed en ging terug als mijn emotie was weggevloeid. Het trekken van de onderlip duurde slechts kort en mij scheen het toe, dat dit volledig beantwoordde aan wat ik zei: ‘Licht, licht en je doet dit willens en wetens en wondermooi, ga verder en omhoog.’ Het trekken stopte, de adem werd langzamer, langzamer en er was absoluut niet de minste aanwijzing van strijd, alleen werd de ademhaling langzamer en langzamer en om 5.20 uur stopte het ademen.
In de ochtend was ik gewaarschuwd dat er mogelijk nog opkomende stuiptrekkingen of enig samentrekken van de longen en neus zouden kunnen plaats vinden. Mensen probeerden mij voor te bereiden op vreselijke fysieke reacties die mogelijk konden gebeuren. Maar van dit alles gebeurde er niets. Eigenlijk was het ophouden van de ademhaling totaal geen drama, het gebeurde langzaam, zo zacht als een muziekstuk dat eindigt in een sempre piu piano dolcemente. Ik had eigenlijk het gevoel dat het laatste uur van ademen slechts de geconditioneerde reflex was van het lichaam, dat het gewoon was dit te doen gedurende 69 jaar, miljoenen en miljoenen keren. Er was niet het gevoel dat dit de laatste adem was, de geest ging weg. Het was een zacht heengaan tijdens 4 uren. In de kamer waren de laatste vier uur twee dokters, Jinny, de verpleegster, Rosalind Roger Gopal, je weet dat zij een goede vriendin was van Krishnamurti is en de directrice van de school in Ojai waarvoor Aldous zoveel deed. Zij schenen niet te horen wat ik zei. Ik dacht dat ik hard genoeg sprak, maar zij zeiden dat zij het niet hoorden. Al deze vijf mensen zeiden dat dit de meest serene, meest mooie dood was. Beide dokters zeiden dat zij nooit een persoon in vergelijkbare fysieke toestand gezien hadden die zo volledig zonder pijn en zonder strijd heenging.
We zullen nooit weten of dit slechts ons wishful denken is of dat het werkelijk is, maar alle uiterlijke tekens en innerlijke gevoelens wezen erop dat het mooi en vreedzaam en moeiteloos ging.
En nu, nadat ik een paar dagen alleen ben geweest en wat minder gebombarbeerd ben met de gevoelens van andere mensen, wordt mij de betekenis van deze laatste dagen helderder en helder en meer en meer belangrijk. Aldous was, denk ik – en ik ben er zeker van - verbijsterd over het feit dat wat hij schreef in ISLAND niet serieus genomen was. Het werd behandeld als een werk van sciencefiction, maar het was geen fictie omdat elk van de levenswijzen die hij in ISLAND beschreef niet het product was van zijn fantasie, maar iets dat hij geprobeerd had in een of andere plaats en waarvan sommige in ons dagelijkse leven. Als Aldous’ dood bekend zou zijn, zou het mensen misschien doen ontwaken dat niet alleen dit, maar ook vele andere facetten die in ISLAND beschreven zijn, hier en nu mogelijk zijn. Aldous, vraag om de moksha medicijn, terwijl hij stervende was, is een bevestiging van zijn werk en daarmee van het belang niet alleen voor ons, maar voor de wereld. Het is waar, dat sommige mensen zullen zeggen, dat hij zijn hele leven een drugaddict was, dat hij als een van hen eindigde, maar het is geschiedenis, dat Huxley onwetendheid stopte voordat onwetendheid Huxley stopte.
Zelfs na onze correspondentie over dit onderwerp, had ik vele twijfels om Aldous onwetend te laten over zijn toestand. Het scheen mij niet juist dat, na alles hij wat hij geschreven en gezegd had over de dood, hij zou moeten gaan in het onbewuste. En hij had zo’n volledig vertrouwen in mij, dat hij het als vanzelfsprekend aangenomen had, dat als de dood nabij was, ik het hem zeker verteld had en hem geholpen zou hebben. Vandaar dat mijn opluchting bij zijn plotseling ontwaken tot zijn snelle instemming immens is. Voelen jullie dit ook?
Welnu, blijft zijn wijze van sterven alleen voor ons en slechts ons ter geruststelling en troost, of zouden ook anderen hiermee hun voordeel kunnen doen? Wat denken jullie?